Uitspraak
17.1033 PW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarbij de appellant, vertegenwoordigd door mr. B.C.F. Kramer, bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand. De aanvraag werd ingediend op 9 februari 2016, terwijl de toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) al op 24 december 2015 was verleend. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. C.J. Telting, heeft de aanvraag afgewezen op grond van het feit dat deze te laat was ingediend. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat volgens de geldende wetgeving geen recht op bijstand bestaat voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. De Raad heeft geoordeeld dat de kosten van rechtsbijstand opkomen op de dag dat de rechtsbijstandverlener het besluit van de RvR tot verlening van de toevoeging ontvangt. Dit betekent dat de appellant de aanvraag om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage uiterlijk op die dag had moeten indienen. De Raad heeft geconcludeerd dat de appellant de aanvraag te laat heeft ingediend, waardoor het college terecht het verzoek om bijstand heeft afgewezen.
De Raad heeft ook overwogen dat de omstandigheid dat er een verzoek om peiljaarverlegging was ingediend, niet afdoet aan de verplichting om tijdig een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen grond voor een dergelijke veroordeling bestond. De uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 juli 2018.