ECLI:NL:CRVB:2018:2369

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
16/7561 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die in detentie zat, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had de bijstand per 3 december 2015 ingetrokken en vorderde een bedrag van € 855,50 terug van de appellant voor de periode van 3 tot en met 31 december 2015.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep was de vraag of de zorgpremie van € 152,53, die door het Zorginstituut Nederland aan het college was gerestitueerd, in mindering moest worden gebracht op het terug te vorderen bedrag. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellant geen procesbelang meer had, omdat het college het bedrag van de zorgpremie al in mindering had gebracht op de vordering. Hierdoor had het hoger beroep geen feitelijke betekenis meer voor de appellant.

De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

16.7561 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 november 2016, 16/4240 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 17 juli 2018
Zitting hebben: A.M. Overbeeke als voorzitter en J.N.A. Bootsma en E.C.G. Okhuizen als leden.
Griffier: J. Tuit
Partijen zijn, met bericht, niet ter zitting verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Het college heeft bij besluit van 19 januari 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 mei 2016 (bestreden besluit), de bijstand van appellant wegens zijn detentie ingetrokken per 3 december 2015 en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 3 december 2015 tot en met 31 december 2015 tot een bedrag van € 855,50 van hem teruggevorderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Ook in hoger beroep is het geschil beperkt tot de vraag of de door het college vanuit de bijstand van appellant betaalde zorgpremie van € 152,53 over de maand december 2015 in mindering moet worden gebracht op het van appellant terug te vorderen bedrag.
4. Gebleken is dat het Zorginstituut Nederland de zorgpremie van € 152,53 heeft gerestitueerd aan het college en dat het college dat bedrag van € 152,53 in mindering heeft gebracht op de vordering.
5. Dit betekent dat wat appellant met zijn hoger beroep beoogt te bereiken geen feitelijke betekenis voor hem kan hebben. Appellant heeft geen procesbelang meer, zodat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) J. Tuit (getekend) A.M. Overbeeke
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep
sg