ECLI:NL:CRVB:2018:2357

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
17/5767 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitkeringsspecificaties WIA en de ontvankelijkheid van bezwaren

In deze zaak heeft appellante, zonder vaste woon- of verblijfplaats, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 augustus 2017. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 17/5767 WIA. De zaak betreft de uitkeringsspecificaties van mei en juni 2016 die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellante zijn toegestuurd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze specificaties, maar het Uwv heeft deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat de specificatie van mei 2016 als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden beschouwd, terwijl de specificatie van juni 2016 niet slechts informatief is, maar gericht op rechtsgevolg. De Raad heeft geoordeeld dat appellante geen belang meer heeft bij het bezwaar tegen de specificatie van mei 2016, maar dat het Uwv ten onrechte het bezwaar tegen de specificatie van juni 2016 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover het betreft de specificatie van mei 2016, maar bevestigd voor het overige. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsgevolgen van uitkeringsspecificaties en de noodzaak voor het Uwv om op bezwaren te beslissen.

Uitspraak

17.5767 WIA, 17/5768 WIA, 17/7186 WIA, 17/7188 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 augustus 2017, 16/5869 en 16/5871 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] , zonder vaste woon- of verblijfplaats (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 juli 2018
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Appellante heeft een zienswijze op het incidenteel hoger beroep gegeven.
Het Uwv heeft op verzoek van de Raad nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2018. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij brief van 16 mei 2016 heeft het Uwv aan appellante een specificatie arbeidsongeschiktheidsuitkering over de maand mei 2016 toegestuurd.
1.2.
Bij brief van 20 juni 2016 heeft het Uwv aan appellante een specificatie arbeidsongeschiktheidsuitkering over de maand juni 2016 toegestuurd.
1.3.
Appellante heeft tegen beide brieven bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij twee besluiten van 23 augustus 2016 (bestreden besluit 1 en 2) heeft het Uwv de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Het Uwv heeft in bestreden besluit 1 overwogen dat de brief van 16 mei 2016 geen besluit is, omdat de wijze van nabetaling van het te laat verstrekte vakantiegeld al is opgenomen in de correctiebeslissing op bezwaar van 13 juli 2016, waarover op 3 augustus 2016 al uitspraak is gedaan door de rechtbank in de procedure 16/2005 WIA. In bestreden besluit 2 heeft het Uwv overwogen dat de brief van 20 juni 2016 geen besluit is, omdat het een reguliere uitbetaling van de uitkering is met een reguliere beslaglegging. De uitvoering is conform eerdere besluiten/betaalspecificaties, zodat sprake is van een herhaald besluit waartegen geen bezwaar/beroep openstaat. Het Uwv heeft verder overwogen dat de bezwaren van appellante tegen de (uitvoering) van de beslaglegging al in eerdere beslissingen op bezwaar aan de orde zijn geweest en dat de rechtbank en de Raad zich in het verleden al over die beslissingen hebben uitgesproken.
2.1.
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 7 april 2017 over bestreden besluit 1 geoordeeld dat de specificatie van 16 mei 2016 als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden beschouwd. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het Uwv met het besluit van 13 juli 2016 weliswaar een aan appellante uit te betalen nabetaling opnieuw heeft vastgesteld, maar dat de daarin genoemde bedragen aan betaalde en te betalen vakantietoeslag (opgeteld € 3.215,12) niet corresponderen met het in de specificatie van 16 mei 2016 genoemde bedrag (€ 3.233,45) aan vakantietoeslag. Nu deze bedragen niet met elkaar overeenstemmen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet staande worden gehouden, zoals het Uwv stelt, dat over deze specificatie al in de uitspraak van de rechtbank van 3 augustus 2016 is geoordeeld.
2.2.
Over bestreden besluit 2 heeft de rechtbank geoordeeld dat in de specificatie van
16 mei 2016 sprake is van een ander bedrag dat wordt uitbetaald aan derden dan in de specificatie van 20 juni 2016. Daaruit kan naar het oordeel van de rechtbank dus niet worden afgeleid dat sprake is van een herhaald besluit. De rechtbank heeft het Uwv vervolgens, onder toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid gesteld de gebreken in de besluiten van 23 augustus 2016 te herstellen. Het Uwv heeft de rechtbank bij brief van
1 mei 2017 laten weten geen aanleiding gezien de door de rechtbank geconstateerde gebreken te herstellen en een nadere motivering gegeven, waarna de rechtbank de beroepen van appellante bij de aangevallen uitspraak gegrond heeft verklaard, de bestreden besluiten heeft vernietigd en het Uwv heeft opgedragen om opnieuw op de bezwaren van appellante te beslissen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep in essentie gelijke gronden aangevoerd als in bezwaar en beroep.
3.2.
Het Uwv heeft in incidenteel hoger beroep aangevoerd dat appellante geen belang meer heeft bij behandeling van het bezwaar gericht tegen de uitkeringsspecificatie van mei 2016 nu over deze specificatie volledig werd beslist door afgifte van de beslissing op bezwaar van
13 juli 2016. Daarnaast heeft het Uwv verwezen naar de uitspraak van de Raad van
19 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1502, waarbij de Raad het oordeel van de rechtbank over dit besluit heeft bevestigd. Daarnaast heeft het Uwv aangevoerd dat de uitkeringsspecificatie van juni 2016 geen besluit is, omdat het brutobedrag aan uitkering en het nettobedrag aan uitkering van de door appellante ontvangen uitkeringsspecificaties van januari 2016, mei 2016 en juni 2016 gelijk zijn. Tot slot heeft het Uwv naar voren gebracht dat het Uwv uitvoering dient te geven aan de beslaglegging en dat geen keuze vrijheid hierin bestaat.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uitkeringsspecificatie mei 2016
4.1.1.
Met het Uwv en onder verwijzing naar zijn uitspraak van 19 april 2017 is de Raad van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante geen belang meer heeft gehad bij het door haar ingestelde bezwaar tegen de uitkeringsspecificatie van mei 2016. Met de beslissing op bezwaar van 13 juli 2016 is door het Uwv de hoogte van de nabetaling opnieuw vastgesteld en is een nadere toelichting gegeven op de uitkeringsspecificatie van mei 2016.
4.1.2.
Dit betekent dat het incidenteel hoger beroep van het Uwv slaagt. Een nieuw besluit op het bezwaar van appellante tegen de brief van 16 mei 2016 is niet nodig.
4.2.
Uitkeringsspecificatie juni 2016
4.2.1.
De Raad heeft eerder overwogen (bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 8 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2313) dat aan elke (meestal: maandelijkse) betaling van salaris of uitkering een besluit tot zodanige betaling ten grondslag ligt. Wanneer een ander daartoe strekkend geschrift van het bestuursorgaan ontbreekt, kan dit besluit zichtbaar worden in een salaris- of uitkeringsspecificatie. Daartegen staat dan in beginsel het rechtsmiddel van bezwaar open. De rechtmatigheid van een eerder genomen besluit waarbij over de grondslag van periodiek te betalen salaris of uitkering is beslist, kan niet bij elke betaling opnieuw aan de orde worden gesteld als er in de periodieke betaling geen wijziging optreedt. Dan is in het algemeen slechts sprake van een herhaling van de eerder genomen beslissing. Zo’n herhaling is niet gericht op enig rechtsgevolg dat niet reeds door de oorspronkelijke beslissing tot stand was gebracht en kan om die reden niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
4.2.2.
Vastgesteld wordt dat uit de uitkeringsspecificatie over de maand juni 2016 blijkt dat appellantes uitkering, wat betreft de hoogte van de (af te dragen), bedragen niet gelijk is aan de uitkering(specificatie) over de maand mei 2016. De brutobedragen aan WIA-uitkering en de nettobedragen aan WIA-uitkering zijn weliswaar gelijk, maar de bedragen die uitbetaald worden aan derden verschilt. Gelet hierop is, zoals het Uwv ter zitting heeft erkend, de specificatie van juni 2016 niet slechts informatief van aard, maar is de specificatie gericht op rechtsgevolg voor zover het gaat om het bedrag dat aan derden wordt uitbetaald. Dit betekent dat de specificatie van 20 juni 2016 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en dat het Uwv ten onrechte het door appellante ingestelde bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.2.3.
Uit 4.2.2 volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv moet beslissen op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 juni 2016.
5.1.
Gelet op wat is overwogen over het incidenteel hoger beroep behoeven wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geen nadere bespreking.
5.2.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij aan het Uwv is opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 16 mei 2016;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2018.
(getekend) M. Greebe
(getekend) H. Achtot
ew