ECLI:NL:CRVB:2018:2341

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
17/5065 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake MAU-uitkering en vergewisplicht van de toetsingscommissie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had geoordeeld dat de staatssecretaris niet had voldaan aan de vergewisplicht zoals vastgelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat hij onvoldoende inzicht had gegeven in de gegevens die gebruikt zijn voor de berekening van de MAU-uitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. De Raad stelt vast dat de toetsingscommissie, die advies heeft gegeven over de MAU-uitkering, op zorgvuldige wijze heeft gewerkt en dat het advies van de deskundige APE op een deugdelijke manier tot stand is gekomen. De Raad concludeert dat het college van burgemeester en wethouders van Enschede niet aannemelijk heeft gemaakt dat het tekort volledig het gevolg is van een verdeelstoornis. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

17.5065 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 juni 2017, 16/1281 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Enschede (college)
Datum uitspraak: 31 juli 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Mr. H. Eillert, advocaat, heeft zich gesteld als gemachtigde van het college en een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft schriftelijk een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2018, gelijktijdig met de zaken 17/4972 PW en 17/4988 PW. Namens appellant zijn verschenen mr. R.E. van der Kamp,
R. Schuurmans en ir. J. Vreugdenhil. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. J.D. Hakman en R. Wegink, bijgestaan door mr. Eillert.
De Raad heeft het onderzoek na de zitting heropend. Het college heeft bij brief van
22 maart 2018 vragen van de Raad beantwoord. Appellant heeft daarop bij brief van
13 april 2018 een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 18 juni 2018. Namens de staatssecretaris zijn verschenen mr. Van der Kamp en Schuurmans. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Bakker, drs. Hakman en Wegink, bijgestaan door mr. Eillert.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Het college ontving over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 een meerjarige aanvullende uitkering op het budget WWB-inkomensdeel, als bedoeld in artikel 74 van de Wet werk en bijstand (WWB) (MAU-uitkering). De in artikel 73 van de WWB bedoelde toetsingscommissie (toetsingscommissie) heeft, in een advies dat aan het toekenningsbesluit ten grondslag lag, geoordeeld dat het meerjarig tekort op het budget WWB-inkomensdeel van de gemeente nagenoeg volledig het gevolg was van stoornissen in het verdeelmodel. Dit betekent dat het college over die periode de maximale aanvullende uitkering ontving. De eigen bijdrage bedroeg ingevolge artikel 10c, aanhef en derde lid,
onder b, van het Besluit WWB 2007 (Besluit) 2,5%. Appellant heeft de MAU-uitkering voortgezet over 2012, waarbij de eigen bijdrage 2,5% bleef.
1.2.
Het college heeft op 21 maart 2013 bij de toetsingscommissie een verzoek ingediend om over de periode 2013-2015 eveneens in aanmerking te komen voor een MAU-uitkering.
1.3.
Bij brief van 26 juli 2013 heeft de Inspectie SZW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie) het college geïnformeerd over het in opdracht van de toetsingscommissie gedane onderzoek van een deskundige, Aarts de Jong Wilms Goudriaan Public Economics BV (APE), naar de uitwerking van het objectieve verdeelmodel in de specifieke situatie van de gemeente Enschede. De bevindingen van dat oriënterend onderzoek zijn neergelegd in een eindrapport van juni 2013. APE komt daarin tot de conclusie dat het tekort op het inkomensdeel van Enschede voor een deel wordt veroorzaakt door een verdeelstoornis. Het feitelijk tekort zou 26% lager zijn geweest als rekening was gehouden met verdeelstoornissen. Aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek van APE heeft de Inspectie vastgesteld dat het tekort van de gemeente op het inkomensdeel van de WWB verklaarbaar is vanuit een verdeelstoornis en uit het beleid, uitvoering en sturing van de gemeente. De Inspectie heeft het college bij brief van 26 juli 2013 in de gelegenheid gesteld een verbeterplan in te dienen.
1.4.
Het college heeft in reactie hierop meegedeeld dat eerst hoor en wederhoor dient plaats te vinden. Pas dan kan sprake zijn van een verbeterplan, mits dat voorstel door de gemeente kan worden gedragen. Bij brief van 11 september 2013 is de toetsingscommissie ingegaan op bezwaren en kanttekeningen van het college over de procedure naar aanleiding van het verzoek om een MAU-uitkering, het oriënterend onderzoek van APE en de conclusie van de Inspectie. Het college heeft vervolgens een Analyserapport MAU 2013-2015 ingediend, met een ontwikkelplan.
1.5.
Op 25 november 2013 heeft de Inspectie een concept-rapport uitgebracht naar aanleiding van de aanvraag om een MAU-uitkering. In dit rapport komt de Inspectie tot de conclusie dat het rapport van de deskundige, APE, zorgvuldig tot stand is gekomen en in overeenstemming is met de door de toetsingscommissie geformuleerde uitgangspunten. De verdeelstoornis wordt voor de gemeente Enschede bepaald op 26% van het feitelijk tekort over de jaren 2010, 2011 en 2012. Rekening houdend met een marge van 5% ter compensatie van eventuele onzekerheden gaat de Inspectie ervan uit dat 31% van het tekort verklaarbaar is uit de verdeelstoornis en maximaal 69% van het tekort te beïnvloeden is door beleid, uitvoering en sturing van de gemeente Enschede. Het college heeft in zijn reactie op dit concept-rapport
te kennen gegeven dat onvoldoende rekening is gehouden met de specifieke lokale omstandigheden. Hierbij heeft het college een rapport gevoegd van Atlas voor Gemeenten (Atlas), getiteld “De problematische positie van Enschede in het verdeelmodel”. Op
18 december 2013 heeft de Inspectie een definitief rapport uitgebracht, met dezelfde conclusie als het concept-rapport.
1.6.
De toetsingscommissie heeft vervolgens op 20 december 2013 geadviseerd de gemeente Enschede onder voorwaarden een MAU-uitkering toe te kennen en bij de vaststelling van de hoogte van die uitkering over de jaren 2013 tot en met 2015 uit te gaan van een eigen bijdrage van 5%. Dit is gebaseerd op de overweging dat het meerjarig tekort het gevolg is van verdeelstoornissen en gemeentelijke uitvoering. De toetsingscommissie acht het redelijk hiervan te spreken als het aandeel in het tekort dat het gevolg is van een verstoring in het verdeelmodel en een positieve beoordelingsmarge van 5% gezamenlijk tussen de 25% en
75% ligt.
1.7.
Appellant heeft het college bij besluit van 23 december 2013, overeenkomstig het advies van de toetsingscommissie, een MAU-uitkering toegekend over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015. Daarbij is de eigen bijdrage vastgesteld op 5%.
1.8.
Het college heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Dit bezwaar richt zich tegen de eigen bijdrage van 5%.
1.9.
In vervolg op de hoorzitting hangende het bezwaar zijn 85 door het college genoemde factoren die een verklaring zouden kunnen bieden voor het tekort in opdracht van de toetsingscommissie door APE nader onderzocht. APE is aanvankelijk tot de conclusie gekomen dat de 85 factoren die het college heeft genoemd geen additionele verklaring bieden voor het financiële tekort in de jaren 2010-2012. Atlas heeft hierop een reactie gegeven en er heeft overleg plaatsgevonden tussen het college, de Inspectie en APE.
In een concept-rapport van 13 november 2014 is de Inspectie tot de conclusie gekomen dat het rapport van APE zorgvuldig tot stand is gekomen en in overeenstemming is met de door de toetsingscommissie geformuleerde uitgangspunten. De Inspectie heeft de conclusies van APE onderschreven. Hierop heeft het college in een reactie naar voren gebracht dat appellant met de onderzoeken van APE geen verklaring geeft voor het forse verschil met de jaren ervoor en dat het onderzoek van APE niet inzichtelijk is. Het onderzoek is onvolledig en onjuist aangezien de aangedragen factoren niet zijn meegewogen omdat ze niet in het model van APE passen, aldus het college. Appellant heeft vervolgens APE verzocht om naar alle aangedragen factoren statistisch onderzoek te doen. APE heeft in oktober 2015 een
concept-eindrapport uitgebracht met de conclusie dat een aantal factoren aantoonbaar tot verdeelstoornissen leidt. Door toevoeging van de nieuwe factoren verschilt de uitkomst van dit onderzoek van het onderzoek in 2013. Het tekort van de gemeente zou rekening houdend met verdeelstoornissen 40% lager zijn geweest. APE heeft toegelicht waarom de uitkomst van dit onderzoek verschilt van de eerdere conclusie. Atlas heeft op het concept-eindrapport gereageerd en er is nogmaals een overleg geweest tussen college, Inspectie en APE. De Inspectie heeft op 19 november 2015 een concept rapport uitgebracht getiteld: “Rapport van de Inspectie SZW naar aanleiding van het verzoek van de Toetsingscommissie WWB onderzoek uit te voeren naar door de gemeente Enschede aangedragen potentiele bronnen van verdeelstoornis”. De Inspectie concludeert daarin op grond van het aanvullende onderzoek van APE dat 45% van het tekort verklaarbaar is uit verdeelstoornissen en maximaal 55% van het tekort te beïnvloeden is door beleid, uitvoering en sturing van de gemeente. De eigen bijdrage blijft ongewijzigd. Het college heeft een bestuurlijke reactie gegeven. Tot slot heeft de toetsingscommissie op 11 februari 2016 een aanvullend advies uitgebracht, waarin de toetsingscommissie concludeert dat de verdeelstoornis van 26% naar 40% gaat. Rekening houdend met een positieve beoordelingsmarge van 5% is 45% van het tekort verklaarbaar uit verdeelstoornissen. De eigen bijdrage van de gemeente van 5% blijft ongewijzigd. De toetsingscommissie acht de procedure zorgvuldig en heeft zich ervan vergewist dat de bevindingen de conclusies kunnen dragen.
1.10.
Bij besluit van 23 maart 2016 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 23 december 2013 ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft het college een rapport van Atlas van 7 maart 2017 overgelegd, getiteld: “Reproductie bijstandsverdeelmodel Ape”.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van het college tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft overwogen dat appellant het college onvoldoende inzicht heeft gegeven in de onderliggende gegevens/data die zijn gebruikt bij de berekening van de MAU-uitkering. Appellant dient het verdeelmodel (inclusief verklaringsmodel), bijbehorende rekenformules en de in het geval van het college gehanteerde data ter beschikking te stellen aan het college. Deze gegevens moeten worden beschouwd als op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant niet heeft voldaan aan de vergewisplicht van artikel 3:9 van de Awb. Appellant heeft er geen blijk van gegeven zelf te hebben vastgesteld dat het onderzoek dat door de toetsingscommissie als adviseur op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Ook heeft appellant ten onrechte geen gevolgen verbonden aan de omstandigheid dat de toetsingscommissie zelf geen onderzoek verricht. Feitelijk heeft appellant het bestreden besluit, wat betreft de mogelijke oorzaak van de overstijging van de kosten, gebaseerd op een eigen ambtelijke dienst (de Inspectie) en niet op een inhoudelijke beoordeling door de toetsingscommissie. De rechtbank merkt in dat verband op dat op grond van artikel 10b, eerste lid, van het Besluit, de toetsingscommissie de Inspectie inschakelt om een onderzoek in te stellen naar de mogelijke oorzaken van de overstijging van de kosten, terwijl in dit geval APE het daadwerkelijke onderzoek heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:9 van de Awb en artikel 10,
tweede lid, van het Besluit.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Algemeen kader
4.1.1.
Voor de achtergrond van de MAU-uitkering verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 22 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2479.
4.1.2.
Ten tijde in geding golden de volgende bepalingen, opgenomen voor zover hier van belang.
4.1.3.
Ingevolge artikel 69 van de WWB verstrekt de minister jaarlijks ten laste van
's Rijks kas aan het college een uitkering om het college van middelen te voorzien met
het oog op het toekennen van onder andere algemene bijstand.
4.1.4.
Ingevolge artikel 74, eerste lid, van de WWB kan de minister op verzoek van het college een MAU-uitkering verlenen indien de verstrekte uitkering op grond van artikel 69 onvoldoende dekking biedt voor de netto lasten van het toekennen van algemene bijstand of uitkeringen als bedoeld in artikel 69, eerste lid. Ingevolge artikel 73 van de WWB heeft de toetsingscommissie tot taak te adviseren over een te nemen besluit naar aanleiding van een dergelijk verzoek.
4.1.5.
Op grond van artikel 74, zesde lid, van de WWB worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld voor de gronden voor verlening van de aanvullende uitkering en voor de wijze van beoordeling van het verzoek door de toetsingscommissie. Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit.
4.1.6.
Ingevolge artikel 10a, eerste lid, van het Besluit wordt tot een inhoudelijke beoordeling van een verzoek om een meerjarige aanvullende uitkering overgegaan, nadat de toetsingscommissie heeft vastgesteld dat:
(..)
c. in elk van de drie kalenderjaren voorafgaande aan het kalenderjaar waarin het verzoek, bedoeld in onderdeel b, wordt ingediend de netto lasten de verstrekte uitkering met minimaal 2,5% plus een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage voor elk van die drie kalenderjaren overstijgen;
d. het aannemelijk is dat een overstijging als bedoeld in onderdeel c geheel of gedeeltelijk het gevolg is van een verdeelstoornis;
(..)
f. het college een analyserapport heeft opgesteld over de mogelijke oorzaken van de overstijgingen, bedoeld in onderdeel c, en een overzicht heeft toegevoegd van de genomen en eventueel nog te treffen maatregelen ter verbetering van het gemeentelijke beleid en de uitvoering daarvan;
g. het college een verbeterplan heeft opgesteld waarin is beschreven op welke wijze de effecten van het gemeentelijk handhavings- en sanctiebeleid en de uitvoering daarvan verbeterd worden en welke resultaten daarbij worden nagestreefd, indien uit het analyserapport, bedoeld in onderdeel f, blijkt dat de overstijging mede het gevolg is van gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan, tenzij het college kan aantonen dat verbetering van het handhavings- en sanctiebeleid en de uitvoering daarvan niet tot de mogelijkheden behoort:
(..)
4.1.7.
Ingevolge artikel 10b, eerste lid, van het Besluit schakelt de toetsingscommissie in verband met de beoordeling van het verzoek om een meerjarige aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 10a, de onder de minister ressorterende Inspectie in om een onderzoek in te stellen naar de mogelijke oorzaken van de overstijging, bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onderdeel c, en de maatregelen, die het betrokken college treft om de overstijging in de toekomst te voorkomen.
4.1.8.
Ingevolge artikel 10c, tweede en derde lid, van het Besluit wordt de hoogte van de MAU-uitkering berekend aan de hand van de factor B die, kort gezegd, staat voor een
korting van:
1° 2,5%, indien de overstijging volledig het gevolg is van een verdeelstoornis;
2° 5%, indien de overstijging gedeeltelijk het gevolg is van een verdeelstoornis; dan wel
3° 7,5%, indien de overstijging in geringe mate het gevolg is van een verdeelstoornis.
Beoordeling van de gronden
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank de positie van de onafhankelijke toetsingscommissie, de zorgvuldigheid die met de beoordeling en de verdere afhandeling van het MAU-verzoek is betracht en het feit dat de MAU ook in 2013 nog het karakter van een groeimodel had, heeft miskend.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt, op grond van de volgende overwegingen.
4.3.1.
Blijkens de nota van toelichting bij het Besluit van 20 december 2012, houdende wijziging van het Besluit WWB 2007 in verband met enkele wijzigingen in de voorwaarden voor de toekenning van de meerjarige aanvullende uitkering (Stb. 2012, 677) was het beleidsuitgangspunt dat gemeenten invloed kunnen uitoefenen op hun WWB-uitgaven via beleid en uitvoering. “Specifiek voor de MAU betekent dit dat gemeentelijke tekorten die niet verklaarbaar zijn door middel van een aantoonbare verdeelstoornis beïnvloedbaar zijn via beleid en uitvoering” (nota van toelichting, blz. 9). Bij dit Besluit van 20 december 2012 is onder meer artikel 10c van het Besluit gewijzigd. Beslissend voor welke van de drie onderdelen van de factor B moet worden toegepast was niet langer of de overstijging (niet) (mede) het gevolg is van het gemeentelijk beleid of de uitvoering daarvan, maar of het tekort volledig, gedeeltelijk of in geringe mate het gevolg is van een verdeelstoornis.
4.3.2.
De Raad begrijpt de hiervoor vermelde toelichting op de wijziging van het Besluit aldus dat het onderzoek naar de mogelijke oorzaken van de overstijging, bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van het Besluit, zich richt op de mate waarin het tekort wordt veroorzaakt door een verdeelstoornis. Gezien het uitgangspunt dat gemeentelijke tekorten die niet verklaarbaar zijn door middel van een aantoonbare verdeelstoornis beïnvloedbaar zijn via beleid en uitvoering, ziet dit onderzoek niet primair op de oorzaken gelegen in tekortkomingen in beleid en uitvoering. De procedure ter beoordeling van een verzoek om een MAU-uitkering voorziet dus niet in de door het college gewenste verklaring voor de verdubbeling van de eigen bijdrage. Hoe begrijpelijk het ook is dat het college van de kant van appellant inzicht verlangt in de oorzaken van zijn tekorten en de wijze waarop dit door middel van beleid en uitvoering bijgestuurd kan worden, betekent het ontbreken van onderzoek naar de oorzaken van de tekortkomingen in beleid en uitvoering niet dat het onderzoek tekortschiet.
4.3.3.
Naar de omvang van de verdeelstoornis heeft de Inspectie, in samenspraak met de toetsingscommissie, uitgebreid onderzoek gedaan, zoals beschreven in 1.3 tot en met 1.9. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, staan de bepalingen van de WWB en het Besluit er niet aan in de weg dat de Inspectie zich mede baseert op concrete adviezen van deskundige instanties als APE. Artikel 10b, eerste lid, van het Besluit bepaalt niet dat de Inspectie het onderzoek geheel zelf moet uitvoeren. Indien de Inspectie niet beschikt over de benodigde expertise over een bepaald onderwerp is het zelfs wenselijk dat mede gebruik wordt gemaakt van een deskundige om zich van advies te laten dienen. De Raad wijst hierbij tevens op de nota van toelichting bij het Besluit waarbij de MAU-uitkering is ingevoerd (zie de nota van toelichting bij het Besluit van 25 februari 2009 tot wijziging van het Besluit in verband met de invoering van de meerjarige aanvullende uitkering, blz. 10; Stb. 2009, 115). Hierin is opgemerkt dat IWI (nu: de Inspectie) bij haar beoordeling kan aansluiten bij het oriënterend onderzoek dat APE, in opdracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in 2009 uitvoert naar de uitwerking van het objectieve verdeelmodel in de specifieke situatie van de verzoekende gemeente. “Dit oriënterend onderzoek is niet gericht op definitieve eindconclusies, maar op het aanreiken van informatie op basis waarvan IWI, en vervolgens de toetsingscommissie en de minister, kan beoordelen in welke mate en met welke waarschijnlijkheid het tekort te wijten is aan verdeelstoornissen”. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat het advies van APE op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, feitelijke onjuistheden bevat of ondeugdelijk is gemotiveerd. Nu het verdeelmodel zelf niet ter discussie staat, zoals het college heeft bevestigd, is niet van belang dat APE het model heeft ontwikkeld. Hierin is geen grond gelegen om APE niet onafhankelijk te achten.
4.3.4.
Op grond van artikel 10b, eerste lid, van het Besluit zoals hiervoor weergegeven, schakelt de toetsingscommissie de Inspectie in om een onderzoek in te stellen naar de mogelijke oorzaken van de overstijging en de maatregelen, die het betrokken college treft om de overstijging in de toekomst te voorkomen. In de nota van toelichting bij het Besluit van
25 februari 2009 staat ook dat de inhoudelijke toets – gericht op de mogelijke oorzaak van het meerjarig tekort op het inkomensdeel van de gemeente – wordt uitgevoerd door IWI, nu de Inspectie (blz. 9). Gezien deze inhoudelijke rol van de Inspectie bij het onderzoek naar de oorzaken van de overstijging, lag het, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet op de weg van de toetsingscommissie om zelf onderzoek te doen.
4.3.5.
De rechtbank heeft ook ten onrechte geoordeeld dat appellant ten aanzien van de toetsingscommissie niet heeft voldaan aan de vergewisplicht ingevolge artikel 3:9 van
de Awb. In het bestreden besluit heeft appellant het onderzoek dat heeft plaatsgevonden beschreven en is hij tot de conclusie gekomen dat het advies van de toetsingscommissie gebaseerd is op deugdelijk onderzoek van de Inspectie en de door haar ingeschakelde deskundige APE. Dat de toetsingscommissie criteria heeft ontwikkeld om te bepalen wanneer sprake is van een overstijging die geheel dan wel gedeeltelijk dan wel in geringe mate het gevolg is van een verdeelstoornis als bedoeld in artikel 10c, derde lid, onder b, van het Besluit, is niet in strijd met haar rol. Met de gekozen uitleg van het Besluit heeft de toetsingscommissie een redelijke uitleg gegeven aan het Besluit en appellant heeft deze kennelijk tot de zijne gemaakt.
4.4.
Uit 4.3 volgt al dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Ter zitting van de Raad heeft het college te kennen gegeven dat wat hem betreft het geschil niet langer gaat over de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het oordeel van de rechtbank dat appellant alsnog deze stukken aan het college ter beschikking dient te stellen, waar appellant eveneens tegen is opgekomen, behoeft daarom geen bespreking meer.
4.5.
Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat het tekort volledig het gevolg is van een verdeelstoornis als bedoeld in artikel 10c, tweede lid, onder 1° van het Besluit. Hiervan is volgens de toetsingscommissie sprake als het aandeel in het tekort dat het gevolg is van een verstoring in het verdeelmodel boven de 75% ligt. De Inspectie heeft op grond van het aanvullende onderzoek van APE immers geconcludeerd dat 45% van het tekort verklaarbaar is uit de verdeelstoornis. Het in beroep overgelegde rapport van Atlas leidt niet tot een ander oordeel. Hieruit blijkt niet van bijzondere lokale omstandigheden, waarmee nog geen rekening is gehouden, die wel leiden tot hogere bijstandsuitgaven maar die niet volledig tot uitdrukking komen in de aan de hand van het verdeelmodel objectief vastgestelde kosten.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden venietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en P.W. van Straalen en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2018.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) L.V. van Donk

LO