Uitspraak
16.7852 PW
7 november 2016, 16/2497 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
25 november 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellanten, beiden woonachtig in Turkije, ontvingen vanaf 1 juni 1999 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de bijstand ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 1 juni 1999 tot en met 30 september 2014, omdat appellanten niet hadden gemeld dat zij onroerend goed in Turkije bezaten. De Svb baseerde haar besluit op een taxatierapport van een lokale makelaar, waaruit bleek dat de waarde van de onroerende zaken aanzienlijk hoger was dan het vrij te laten vermogen. Appellanten voerden aan dat de taxatie niet door een erkende taxateur was verricht en dat de Svb het gelijkheidsbeginsel had geschonden door in vergelijkbare gevallen geen intrekking van bijstand toe te passen. De Raad oordeelde dat de Svb voldoende bewijs had geleverd voor de intrekking van de bijstand en dat de beroepsgronden van appellanten niet slaagden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van appellanten ongegrond was verklaard.