Op 10 juli 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 februari 2017. De zaak betreft een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen en een betrokkene over de toekenning van bijstandsverlening. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de betrokkene niet in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeerde, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstandsuitkering. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beroepsgronden van de betrokkene niet slaagden. De betrokkene had aangevoerd dat hij de exclusieve gebruiker was van twee voertuigen, maar de Raad oordeelde dat uit de feiten niet kon worden afgeleid dat hij zijn hoofdverblijf had op het adres van de betrokkene. Daarnaast werd de subsidiaire grond van de betrokkene, dat hij in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeerde, eveneens verworpen. De Raad concludeerde dat de overwegingen van de rechtbank terecht waren en dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van de betrokkene. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, en het college werd veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 501,-. Tevens werd een griffierecht opgelegd aan het college.