In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante had een verzoek ingediend om een financiële tegemoetkoming voor de aanpassing van haar verouderde hobbyvoorziening. Eerder, op 28 mei 2010, was aan haar al een tegemoetkoming toegekend voor de kosten van hobbybeoefening. De staatssecretaris van Defensie heeft het verzoek van appellante afgewezen, omdat de tegemoetkoming eenmalig is en appellante niet opnieuw aanspraak kan maken op deze financiële steun. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Raad wordt bevestigd. De Raad oordeelt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, omdat de informatie in het eerdere besluit niet als bindend kan worden beschouwd. Daarnaast is de redelijke termijn voor de procedure niet overschreden, waardoor het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af.