In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, werkzaam als schoonmaker, had hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van haar onregelmatigheidstoeslag door het College van bestuur van de Stichting Scholengroep Pontes. De Raad oordeelde dat het college in strijd met artikel 13.5 van de CAO VO 2014/2015 de intrekking van de toelage ten onrechte had gehandhaafd. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante gegrond. De Raad besloot zelf in de zaak te voorzien door aan appellante de toeslag toe te kennen vanaf 1 september 2015, op basis van de afgesproken reguliere werktijden. De Raad oordeelde dat de uitleg van het college over de term 'regelmatig' in de CAO niet correct was, aangezien appellante wel degelijk regelmatig buiten kantooruren werkte. De Raad veroordeelde het college in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.590,04 bedroegen, en bepaalde dat het college het betaalde griffierecht van € 418,- aan appellante diende te vergoeden.