ECLI:NL:CRVB:2018:2263

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
17/1924 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor zorgindicatie op basis van de Wet langdurige zorg voor niet rechtmatig verblijvende vreemdeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling, had een aanvraag ingediend voor een indicatie voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). De aanvraag werd door het CIZ afgewezen, omdat de appellant niet verzekerd was voor de Wlz. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet over rechtmatig verblijf beschikt en dat het CIZ daarom niet bevoegd was om hem te indiceren voor zorg. De Raad verwijst naar de relevante wetgeving en de geschiedenis van de Wlz, waaruit blijkt dat alleen verzekerden een indicatie voor zorg kunnen aanvragen. Niet-verzekerden, zoals de appellant, moeten zich direct wenden tot zorgaanbieders voor noodzakelijke zorg. De Raad heeft ook opgemerkt dat de appellant niet kan stellen dat zorgaanbieders hem geen zorg zullen bieden, aangezien hij niet verzekerd is.

De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zonder indicatie geen toegang heeft tot zorg en dat dit in strijd is met internationale verdragen. De Raad heeft deze argumenten verworpen en bevestigd dat de afwijzing van de aanvraag door het CIZ terecht was. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.1924 WLZ

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
26 januari 2017, 16/5477 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

Datum uitspraak: 25 juli 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.C. Weijsenfeld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.G. Fischer, kantoorgenoot van mr. Weijsenfeld. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant beschikt niet over rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 10 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op 27 januari 2016 heeft hij bij CIZ een indicatie voor zorg als bedoeld in de Wet langdurige zorg (Wlz) aangevraagd.
1.2.
CIZ heeft bij besluit van 4 februari 2016 de aanvraag buiten behandeling gesteld. Hieraan heeft CIZ ten grondslag gelegd dat appellant de stukken waar door CIZ om was verzocht niet binnen de gestelde termijn heeft overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 20 mei 2016 (bestreden besluit) heeft CIZ de aanvraag van appellant alsnog inhoudelijk beoordeeld en deze aanvraag afgewezen, omdat appellant geen verzekerde is in de zin van de Wlz.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de tekst en geschiedenis van de totstandkoming van de Wlz, overwogen dat appellant als niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling, niet verzekerd is voor de Wlz. Blijkens de wettekst van de Wlz en de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2013/14, 33891, nr. 3, blz. 10) is per 1 januari 2015 een systeem geïntroduceerd waarbij CIZ het recht op Wlz-zorg alleen op aanvraag van een verzekerde vaststelt. Niet-verzekerden, zoals appellant, kunnen en moeten zich voor zorg direct wenden tot een zorgaanbieder. Bij betalingsonmacht kan de zorgverlener, die moet beoordelen of betrokkene medisch noodzakelijke zorg behoeft, een beroep doen op de vergoedingsregeling van artikel 122a van de Zorgverzekeringswet. Hiermee is geen sprake van het onthouden van de noodzakelijke zorg en is ook geen sprake van schending van de door appellant genoemde artikelen uit internationale verdragen. Voor zover appellant heeft willen zeggen dat zorgaanbieders onwillig zullen zijn om hem als niet betalende, onverzekerbare vreemdeling medisch noodzakelijke zorg te bieden, ligt het op de weg van appellant die zorgaanbieders op de hiervoor genoemde financiële regeling te wijzen en hen zo nodig in rechte aan te spreken.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft – kort samengevat –
aangevoerd dat hij geen toegang tot (langdurige) zorg kan krijgen zonder indicatie. In de wettelijke regeling is geen aanspraak op zorg voor een burger vastgelegd en een zorgaanbieder kan zonder behandelovereenkomst niet worden aangesproken. De belemmering tot de toegang van medische zorg levert volgens appellant strijd op met het internationale recht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat CIZ de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat CIZ niet bevoegd was appellant te indiceren voor zorg als bedoeld in de Wlz aangezien hij geen verzekerde is. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd en verwijst daarnaar. Verder verwijst de Raad naar zijn oordeel, zoals dat is neergelegd in zijn uitspraak van 1 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:492. Hetgeen appellant in onderhavige zaak meer of anders heeft aangevoerd, brengt de Raad niet tot een ander oordeel.
4.2.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en D.S. de Vries en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2018.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) B. Dogan

KS