ECLI:NL:CRVB:2018:2245

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
17/3612 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van de kostendelersnorm in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 4 april 2017. Verzoeker, die een bijstandsuitkering ontvangt, heeft verzocht om herziening van de uitspraak waarin de hoogte van zijn bijstandsuitkering was vastgesteld op € 686,31 per maand, gebaseerd op de kostendelersnorm. Verzoeker stelde dat hij mantelzorger is voor zijn vader en dat hij in financiële problemen verkeert, maar de Raad oordeelde dat deze omstandigheden geen reden zijn om de kostendelersnorm buiten toepassing te laten. De Raad bevestigde dat de zorg voor zijn vader niet leidt tot een afwijking van de kostendelersnorm en dat verzoeker eerder had moeten aanvoeren dat hij arbeidsongeschikt was, wat niet als een nieuwe omstandigheid werd beschouwd. De Raad concludeerde dat het verzoek om herziening moest worden afgewezen, omdat de aangevoerde feiten niet voldeden aan de criteria voor herziening zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door A.B.J. van der Ham, met P.C. de Wit als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

17.3612 PW

Datum uitspraak: 24 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 4 april 2017, 16/3558 PW
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Oss (college)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij brief van 10 april 2017 verzocht om herziening van de uitspraak van
de Raad van 4 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1250.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 26 juni 2018. Namens verzoeker is verschenen
zijn vader [naam vader] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
P.A.J. Lejeune.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 8 juni 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 december 2015 (bestreden besluit), heeft het college de hoogte van de bijstandsuitkering van verzoeker per
1 juli 2015 met toepassing van artikel 22a, eerste lid, van de Participatiewet (PW) vastgesteld op € 686,31 per maand, zijnde 50% van de norm voor gehuwden. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de stellingen van verzoeker, dat hij mantelzorger is voor zijn vader en dat hij weinig geld overhoudt om van te leven, geen reden zijn om de kostendelersnorm buiten toepassing te laten.
1.2.
Bij uitspraak van 22 april 2016 heeft de rechtbank het beroep van verzoeker tegen
het bestreden besluit ongegrond verklaard.
1.3.
Bij de uitspraak van 4 april 2017, waarvan herziening wordt gevraagd, heeft de Raad
de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Hiertoe heeft de Raad geoordeeld dat de zorg die verzoeker aan zijn vader stelt te verlenen er op zichzelf niet toe kan leiden dat het college van de kostendelersnorm afwijkt. Voor zover verzoeker stelt dat hij of zijn vader noodzakelijke kosten hebben die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden dient de vraag of hiervoor (bijzondere) bijstand kan worden verstrekt te worden beantwoord aan de hand van artikel 35 van de PW.
2. Verzoeker heeft aangevoerd dat de kostendelersnorm buiten toepassing had moeten blijven omdat hij altijd al arbeidsongeschikt is geweest waardoor hij in aanmerking komt voor een andere uitkering. Verder heeft hij erop gewezen dat de invoering van de kostendelersnorm in de PW als doel heeft het vinden van betaalde arbeid en daarmee de uitstroom uit de bijstand te bevorderen. Dit doel kan niet worden bereikt gelet op zijn gezondheidssituatie.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan
de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en;
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
De stelling van verzoeker dat hij altijd al arbeidsongeschikt was, ziet niet op een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, onder b van de Awb. Verzoeker was vóór de uitspraak van de Raad al bekend met zijn gezondheidssituatie. Dit geldt ook voor de stelling van verzoeker dat de kostendelersnorm buiten toepassing had moeten blijven omdat in zijn geval de regeling niet kan dienen tot stimulering van arbeidsparticipatie. Verzoeker had dit kunnen aanvoeren in zijn (hoger) beroep tegen de toepassing van de kostendelersnorm. Overigens merkt de Raad op dat het door verzoeker bedoelde stimuleringseffect van de kostendelersnorm blijkens de wetgeschiedenis niet het enige, en zeker ook niet het belangrijkste doel is dat de wetgever met de invoering van de kostendelersnorm heeft beoogd (uitspraak van 26 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3290). Dat betekent dat evenmin sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, onder c van de Awb,
3.3.
Uit 3.2 volgt dat het verzoek moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2018.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) P.C. de Wit

LO