ECLI:NL:CRVB:2018:2242
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging voorbereidingsperiode op grond van het Bbz 2004 en de vereisten voor marktonderzoek en ondernemingsplan
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 19 september 2016 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort had vernietigd. Appellante ontvangt sinds 13 oktober 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft in 2014 deelgenomen aan een starterstraject om een Poolse supermarkt te beginnen. Het college had haar een voorbereidingsperiode toegekend, maar beëindigde deze op 3 september 2014, omdat appellante onvoldoende marktonderzoek had gedaan en geen investeringsbegroting had opgesteld. De rechtbank oordeelde dat het college het motiveringsgebrek had hersteld, maar appellante ging in hoger beroep omdat zij vond dat het college niet duidelijk had gemaakt wat er van haar verwacht werd in de oriëntatiefase.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende inspanningen had geleverd om aan de vereisten van het starterstraject te voldoen. Het college had in redelijkheid kunnen besluiten de voorbereidingsperiode te beëindigen, gezien de geringe inspanningen van appellante en het gebrek aan een ondernemingsplan. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.