ECLI:NL:CRVB:2018:2231
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de noodzaak van klinische observatie voor WIA-uitkering
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de noodzaak van een klinische observatie voor de vaststelling van het recht op een WIA-uitkering. Appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, had een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen. Na een aantal onderzoeken en discrepanties in de medische rapportages, heeft het Uwv een klinische observatie aangevraagd. Appellant heeft deze observatie afgezegd, wat leidde tot de schorsing van zijn WIA-uitkering. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze schorsing ongegrond verklaard, en appellant is in hoger beroep gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak van 19 juli 2018 geoordeeld dat het Uwv in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat een diagnostische opname noodzakelijk was. De Raad benadrukt dat de uitoefening van de bevoegdheid tot het aanvragen van een medisch onderzoek door het Uwv terughoudend moet worden getoetst. De Raad concludeert dat appellant onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn afzegging van de observatie en dat hij geen goede redenen had om niet mee te werken aan het onderzoek. De schorsing van de WIA-uitkering is daarom terecht door het Uwv opgelegd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.