ECLI:NL:CRVB:2018:93

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
12 januari 2018
Zaaknummer
15/5266 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak van een diagnostische opname voor WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die als werkleider bij een schoonmaakbedrijf werkzaam was, had zich ziek gemeld vanwege psychische klachten en had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft een diagnostische opname voorgesteld om de belastbaarheid van de appellant vast te stellen, maar de appellant heeft hieraan niet meegewerkt. Het Uwv heeft vervolgens de eventuele aanspraken op een WIA-uitkering buiten aanmerking gelaten, omdat de appellant niet heeft meegewerkt aan het noodzakelijke medisch onderzoek.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het Uwv in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat een diagnostische opname noodzakelijk was voor de vaststelling van het recht op een WIA-uitkering. De verzekeringsarts en de psychiaters hebben aangegeven dat zij de appellant in psychiatrische zin niet goed konden beoordelen zonder deze opname. De Raad heeft de argumenten van de appellant, die stelde dat de opname niet nodig was, verworpen. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad concludeert dat het Uwv terecht de aanspraken op de WIA-uitkering buiten aanmerking heeft gelaten, omdat de appellant niet heeft meegewerkt aan het noodzakelijke onderzoek.

Uitspraak

15.5266 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
6 juli 2015, 15/687 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Boon, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2017. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Boon. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als werkleider bij een schoonmaakbedrijf. Na beëindiging van dit werk is appellant per 1 februari 2012 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 10 april 2012 heeft appellant zich ziek gemeld in verband met psychische klachten, voornamelijk angst- en paniekaanvallen. Hij heeft vervolgens een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen. Op 23 januari 2014 heeft appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
In verband met deze aanvraag heeft het Uwv informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater van appellant, A.M.W.A. Beeftink. Deze psychiater heeft op 14 maart 2014 toegelicht dat hij te weinig vat heeft op de problematiek van appellant en dat appellant al eerder een klinische opname was voorgesteld. Deze informatie heeft het Uwv aanleiding gegeven tot het aanvragen van een nader psychiatrisch onderzoek door psychiater
P.J.H. Notten. In zijn rapport van 18 augustus 2014 vermeldt Notten onder meer dat appellant tijdens het onderzoek op 16 april 2014 een reëel angstige indruk maakt die niet overdreven is. Er is geen sprake van “playing crazy”. De stemming imponeert niet als vitaal depressief, is wel wanhopig en verdrietig, met name angstig. Notten vindt appellant in psychiatrische zin niet goed te beoordelen omdat hij tijdens het onderzoek weinig informatie geeft. Volgens Notten kan er sprake zijn van een psychotische stoornis of een angststoornis, maar er kan ook sprake zijn van simulatie. Volgens Notten is het moeilijk te komen tot een juiste diagnose. Om die reden heeft hij appellant opgeroepen voor een diagnostische opname, maar appellant heeft hiervan afgezien.
1.3.
Een verzekeringsarts van het Uwv heeft vervolgens geconcludeerd dat appellant zich ten onrechte heeft onttrokken aan een diagnostische opname waardoor zij onvoldoende gegevens heeft om de belastbaarheid van appellant vast te stellen en een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid onmogelijk is gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de visie van de verzekeringsarts onderschreven. Ook hij is van mening dat op basis van de rapporten van Beeftink en Notten een diagnostische opname noodzakelijk was om de belastbaarheid van appellant te kunnen vaststellen en dat het niet meewerken aan die opname appellant kan worden verweten.
1.4.
Bij het besluit van 6 februari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 9 september 2014 gehandhaafd. Voor zover in dit geding relevant is hiertoe, met verbetering van de motivering, overwogen dat met toepassing van artikel 46a van de Wet WIA de eventuele aanspraken die uit die wet zouden kunnen voortvloeien buiten aanmerking worden gelaten, omdat appellant niet heeft meegewerkt aan een diagnostische opname die noodzakelijk wordt geacht voor het beoordelen van zijn belastbaarheid en hem dit ook te verwijten valt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3.1.
Ter zitting van de Raad zijn namens appellant de hoger beroepsgronden beperkt tot de vraag of de diagnostische opname noodzakelijk is voor de vaststelling van zijn recht op een WIA-uitkering. Volgens appellant is een diagnostische opname niet nodig, omdat voldoende duidelijkheid bestaat over zijn ziektebeeld. De stelling van psychiater Notten dat appellant zou kunnen simuleren is onvoldoende gemotiveerd mede gezien het feit dat zijn angsten door diverse artsen als reëel zijn aangemerkt. Appellant is van mening dat op basis van zijn angststoornis kan worden vastgesteld dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft dan wel dat hij beperkingen heeft om arbeid te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 46a van de Wet WIA is bepaald dat indien voor het vaststellen van het recht op uitkering op grond van deze wet, in het kader van een aanvraag voor de toekenning van een uitkering op grond van deze wet, naar het oordeel van het Uwv een medisch onderzoek nodig is en de betrokkene niet meewerkt aan dat onderzoek, eventuele uit deze wet voortvloeiende aanspraken op een uitkering op grond van deze wet buiten aanmerking blijven, voor zolang het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.
4.2.
Gelet op de bewoordingen van deze bepaling is het aan het Uwv om te beoordelen of een medisch onderzoek noodzakelijk is voor de vaststelling van het recht op uitkering. Dit betekent dat de uitoefening van deze bevoegdheid door het Uwv door de rechter terughoudend moet worden getoetst. Dat betekent dat de toetsing beperkt is tot de vraag of het Uwv in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat een diagnostische opname noodzakelijk is voor het vaststellen van het recht op uitkering.
4.3.
Uit de gedingstukken blijkt dat de verzekeringsarts na het gesprek met appellant geen goed beeld heeft kunnen krijgen van zijn psychische klachten. Om die reden heeft zij nadere informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater Beeftink en heeft zij vervolgens psychiater Notten om een expertise verzocht. Uit de rapporten van beide psychiaters blijkt dat zij appellant in psychiatrische zin niet goed konden beoordelen en een diagnostische opname hebben voorgesteld om mogelijke psychopathologie te duiden. In het kader van het onderzoek bij Notten was deze opname gepland van 21 juli tot en met 25 juli 2014 en heeft appellant een daartoe strekkende uitnodiging ontvangen. Weliswaar hebben de verzekeringsarts en de beide psychiaters de angstklachten van appellant als reëel beoordeeld, maar uit het rapport van met name psychiater Notten volgt ook dat simulatie van de klachten niet kan worden uitgesloten. Op grond hiervan heeft het Uwv de aanwezige medische gegevens in het dossier onvoldoende kunnen achten om op een verantwoorde wijze tot een afgewogen medisch oordeel ten aanzien van appellant te kunnen komen. Onder de geschetste omstandigheden heeft het Uwv zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een diagnostische opname noodzakelijk was voor de vaststelling van het recht op een WIA-uitkering, zodat het Uwv terecht de eventuele uit de Wet WIA voortvloeiende aanspraken op een WIA-uitkering buiten aanmerking heeft gelaten.
4.4.
Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen heeft de rechtbank het beroep van appellant terecht ongegrond verklaard, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en H.G. Rottier en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2018.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) J.C. Borman
IvR