ECLI:NL:CRVB:2018:2221
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Appellante had in 2008 bijzondere bijstand aangevraagd voor school- en sportkosten van haar twee minderjarige kinderen, maar deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante, met Surinaamse nationaliteit, geen rechtmatig verblijf had in Nederland. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellante hoger beroep instelde.
Tijdens de procedure heeft de Raad voor de Rechtspraak de Staat der Nederlanden als partij aangemerkt, omdat appellante schadevergoeding vroeg in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in deze zaak met vijf jaar en zeven maanden is overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 6.000,-. De Raad oordeelde dat de overschrijding voornamelijk in de fase van het hoger beroep heeft plaatsgevonden en dat de Staat verantwoordelijk is voor de schadevergoeding. De Raad heeft het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van overschrijding daarvan. De Raad heeft ook de proceskosten van appellante, ter hoogte van € 250,50, voor rekening van de Staat gebracht. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.