In deze zaak heeft appellante, geboren in 1987, op 18 juni 2014 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen op 9 september 2014, omdat appellante in staat werd geacht om met werk meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Dit besluit was gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 22 mei 2015. De rechtbank Gelderland heeft de uitspraak van het Uwv op 22 maart 2016 bevestigd, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 30 mei 2018 zijn zowel appellante als het Uwv niet verschenen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij door vermoeidheidsklachten niet fulltime kan werken en dat er een urenbeperking moet worden vastgesteld. Ze heeft medische rapporten overgelegd ter ondersteuning van haar stelling. Het Uwv heeft hierop gereageerd met aanvullende rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die geen aanleiding zagen om de eerder vastgestelde beperkingen te herzien.
De Raad heeft geconcludeerd dat er sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank en het Uwv bevestigd, en het hoger beroep van appellante afgewezen. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.002,-. De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen op 11 juli 2018.