ECLI:NL:CRVB:2018:2218
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich ziek had gemeld na het beëindigen van zijn dienstverband als schoonmaker. Appellant had zich op 6 mei 2015 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten, terwijl hij op dat moment een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet. De verzekeringsarts van het Uwv heeft appellant op 25 augustus 2015 geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid, waarna het Uwv besloot dat appellant geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv de psychische klachten en beperkingen niet adequaat had beoordeeld. Hij voerde aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende psychotische klachten had waargenomen en dat het onderzoek ondeugdelijk was. De Raad oordeelde echter dat er sprake was van een zorgvuldig medisch onderzoek, waarbij de artsen van het Uwv de relevante informatie en onderzoeksresultaten hadden meegewogen. De Raad bevestigde dat er geen psychotische verschijnselen waren vastgesteld en dat appellant in staat was om de functie van schoonmaker uit te oefenen, die als weinig stresserend werd beschouwd.
De Raad concludeerde dat de argumenten van appellant in hoger beroep geen aanleiding gaven om anders te oordelen dan de rechtbank had gedaan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.