ECLI:NL:CRVB:2018:2218

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
20 juli 2018
Zaaknummer
16/6962 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich ziek had gemeld na het beëindigen van zijn dienstverband als schoonmaker. Appellant had zich op 6 mei 2015 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten, terwijl hij op dat moment een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet. De verzekeringsarts van het Uwv heeft appellant op 25 augustus 2015 geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid, waarna het Uwv besloot dat appellant geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv de psychische klachten en beperkingen niet adequaat had beoordeeld. Hij voerde aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende psychotische klachten had waargenomen en dat het onderzoek ondeugdelijk was. De Raad oordeelde echter dat er sprake was van een zorgvuldig medisch onderzoek, waarbij de artsen van het Uwv de relevante informatie en onderzoeksresultaten hadden meegewogen. De Raad bevestigde dat er geen psychotische verschijnselen waren vastgesteld en dat appellant in staat was om de functie van schoonmaker uit te oefenen, die als weinig stresserend werd beschouwd.

De Raad concludeerde dat de argumenten van appellant in hoger beroep geen aanleiding gaven om anders te oordelen dan de rechtbank had gedaan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16.6962 ZW

Datum uitspraak: 12 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
22 september 2016, 15/6891 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.A. de Kock, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. de Kock. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Bolier. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 17/4313 WIA. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst. In elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is van 1 november 2014 tot 30 april 2015 werkzaam geweest als schoonmaker voor 40 uur per week. Zijn dienstverband is op 30 april 2015 geëindigd. Appellant heeft zich op 6 mei 2015 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 25 augustus 2015 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 25 augustus 2015 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van schoonmaker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 25 augustus 2015 vastgesteld dat appellant per 25 augustus 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 16 november 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv van 12 november 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig onderzoek waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep, mede op basis van zijn eigen onderzoeksbevindingen en het dagverhaal van appellant, voldoende heeft gemotiveerd waarom bij appellant geen sprake is van de door Caleido Zorg (Caleido) aangenomen ernstige depressie met psychotische kenmerken. Met haar rapport van 1 april 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom de brief van 5 januari 2016 van i-psy niet tot een ander oordeel leidt. De in die brief neergelegde stelling dat appellant al meer dan een jaar op bijna alle terreinen niet goed heeft gefunctioneerd, is niet onderbouwd. Bij eigen onderzoek op
12 november 2015 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep gebleken dat appellant in staat is om zelfstandig te wonen, zijn eigen huishouden en boodschappen te verzorgen en contacten met anderen niet uit de weg gaat. Daarbij zijn op 22 mei 2015, op 25 augustus 2015 en op
12 november 2015 geen floride psychotische verschijnselen bij appellant waargenomen, terwijl appellant op beide eerstgenoemde data nog geen antipsychotica gebruikte. Bij zijn beoordeling heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep tenslotte betrokken dat het werk in de functie van schoonmaker weinig stresserend is en dat in deze functie geen sprake is van intensieve sociale interactie. Verder heeft de rechtbank van belang geacht dat appellant zes maanden heeft kunnen functioneren als schoonmaker.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het Uwv de uit zijn psychische klachten voortvloeiende beperkingen heeft onderschat. Hij heeft aangevoerd dat hij het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ondeugdelijk acht om psychotische klachten te kunnen waarnemen en dat het beschreven dagverhaal incompleet en onjuist is. Appellant heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte alleen uitgaat van een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken en dat de psychotische klachten niet bij de beoordeling zijn betrokken. Appellant heeft er in dit verband op gewezen dat zowel de behandelaars van Altrecht als van Caleido in 2014 en van i-psy in 2016 psychotische klachten bij appellant hebben benoemd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er is sprake geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek door de artsen van het Uwv, waarbij het dossier is bestudeerd, appellant lichamelijk en psychisch is onderzocht, en waarbij de informatie van de behandelend sector kenbaar is meegewogen. Van belang is dat de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij hun psychische onderzoeken op 25 augustus 2015 en 9 november 2015 geen psychotische verschijnselen bij appellant hebben vastgesteld. Veeleer lijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep sprake te zijn van een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken, die geen vergaande beperkingen geeft waardoor betrokkene voor het psychisch weinig stresserende en fysiek lichte werk van schoonmaker ongeschikt zou zijn. De ter zitting ingenomen stelling dat appellant zich tijdens zijn dienstverband regelmatig ziek heeft gemeld, is niet met stukken onderbouwd en het Uwv heeft te kennen gegeven dat geen ziekmelding van appellant tijdens het dienstverband als schoonmaker bekend is. Die grond slaagt dus niet.
5. Overweging 4.2 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E. Dijt en E.J.J.M. Weyers als leden, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) S.L. Alves

TM