ECLI:NL:CRVB:2018:2217

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
20 juli 2018
Zaaknummer
17/4313 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van psychische klachten en geschiktheid voor WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die als planner werkte, meldde zich ziek na een auto-ongeval op 25 juni 2012 en vroeg op 3 maart 2014 een WIA-uitkering aan. Het Uwv concludeerde dat appellant met ingang van 23 juni 2014 niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de psychische klachten van appellant niet tot aanvullende beperkingen leidden. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat zijn psychische klachten waren onderschat. De Raad oordeelde echter dat er geen aanknopingspunten waren om anders te oordelen dan de rechtbank had gedaan. De artsen van het Uwv hadden geen ernstige psychische aandoeningen vastgesteld en de informatie van de behandelend sector was in de beoordeling meegenomen.

De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had aangetoond dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep werd afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.4313 WIA

Datum uitspraak: 12 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
25 april 2017, 15/4367 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.A. de Kock, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Kock. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. K. Bolier. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 16/6962 ZW. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst. In elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als planner voor 25 uur per week, toen hij zich op 25 juni 2012 ziek meldde in verband met een auto-ongeval. Op 3 maart 2014 heeft appellant een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Op
2 april 2014 heeft hij het spreekuur van een arts van het Uwv bezocht. Deze arts heeft de mogelijkheden en beperkingen van appellant per 2 april 2014 vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft daarna op basis van een drietal geselecteerde functies berekend dat appellant met passend werk meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Bij besluit van 5 mei 2014 heeft het Uwv vervolgens vastgesteld dat appellant met ingang van 23 juni 2014 niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 8 juli 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 mei 2015 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
7 juli 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig geacht en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgebreid heeft gemotiveerd dat in verband met de psychische klachten van appellant geen aanvullende beperkingen hoeven te worden aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat in het rapport van 4 april 2014 van Altrecht geen psychose in engere zin is vastgesteld, maar er enkel (rand)psychotische verschijnselen zijn die samenhangen met een verhoogd stressniveau bij een kwetsbare persoonlijkheid. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom aan de in de brief van 19 maart 2014 van Caleido Zorg (Caleido) vermelde diagnoses van onder andere een ernstige depressieve stoornis met psychotische kenmerken en een psychotische angststoornis NAO, geen belang wordt gehecht. Aan die diagnoses ligt namelijk geen beschrijving van een psychiatrisch onderzoek en weging van onderzoeksbevindingen ten grondslag. Wat betreft de ter zitting besproken brief van i-psy van 5 januari 2016 heeft de rechtbank overwogen dat de enkele omstandigheid dat in 2016 een nieuwe diagnose is gesteld, onvoldoende is om te oordelen dat op de datum in geding meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen. Zij heeft tenslotte geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het Uwv de uit zijn psychische klachten voortvloeiende beperkingen heeft onderschat. Appellant heeft daartoe aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte uitgaat van alleen een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken en heeft nagelaten de psychotische klachten bij de beoordeling te betrekken. Appellant heeft er in dit verband op gewezen dat de behandelaars van Altrecht en van Caleido in 2014 en van i-psy in 2016 deze klachten hebben benoemd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is de verzekerde gedeeltelijk arbeidsongeschikt als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er is geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de uit de psychische klachten van appellant voortvloeiende beperkingen zijn onderschat. Daartoe wordt overwogen dat de artsen van het Uwv die appellant op 2 april 2014 en op 22 mei 2015 hebben onderzocht geen wanen, hallucinaties of een floride psychotisch toestandsbeeld hebben vastgesteld. Ook tijdens latere onderzoeken door artsen van het Uwv zijn geen floride psychotische verschijnselen bij appellant waargenomen. Van belang is verder dat de artsen van het Uwv de informatie van de behandelend sector, waaronder die van Caleido en Altrecht, bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant kenbaar hebben meegewogen. Deze informatie en de eigen onderzoeksbevindingen hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot de overtuigende en navolgbare conclusie gebracht dat sprake is van weinig specifieke (rand)psychotische verschijnselen, en dat van een psychose in engere zin geen sprake is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij in aanmerking kunnen nemen dat appellant vanaf november 2014 tot mei 2015 voltijds als schoonmaker heeft gewerkt zonder psychotherapeutische of medicamenteuze ondersteuning en het bij een ernstige depressieve of psychotische stoornis volgens de verzekeringsarts uitgesloten is dat iemand zolang voltijds in werk kan functioneren.
4.3.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.4.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E. Dijt en E.J.J.M. Weyers als leden, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) S.L. Alves

TM