ECLI:NL:CRVB:2018:2206

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
16/4612 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraken over wachtgeld en AOW-hiaat voor ambtenaren van Defensie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van de staatssecretaris van Defensie tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De betrokkenen, voormalige burgerambtenaren bij het Ministerie van Defensie, hadden in verband met hun ontslag wachtgeld ontvangen. De rechtbank had geoordeeld dat de beëindiging van dit wachtgeld bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd een verboden onderscheid op grond van leeftijd opleverde. De staatssecretaris was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaken heeft voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen en de einddatum van de wachtgelduitkering te bepalen. De Raad heeft de aangevallen uitspraken vernietigd en de staatssecretaris opgedragen nieuwe beslissingen te nemen. Tevens is het bedrag van de veroordeling in de proceskosten vastgesteld op € 330,67 voor elk van de betrokkenen 2, 3 en 4. De Raad heeft bepaald dat beroepen tegen de nieuwe beslissingen slechts bij hem kunnen worden ingesteld.

Uitspraak

16/4612 AW e.v.
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 mei 2016, 15/592, 15/8019, 15/8299 en 15/7918 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
[betrokkene 1] te [woonplaats 1] en drie anderen, zoals vermeld op de bij deze uitspraak behorende lijst (betrokkenen)
Datum uitspraak: 19 juli 2018
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.
De staatssecretaris heeft hoger beroepen ingesteld.
Betrokkenen hebben verweerschriften ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkenen waren als burgerambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Aan hen is met ingang van verschillende data overtolligheidsontslag verleend met toepassing van artikel 116, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie en het Sociaal Beleidskader Defensie 2004 (SBK 2004). Bij besluiten van verschillende data (toekenningsbesluiten) heeft de staatssecretaris aan betrokkenen aansluitend aan hun ontslag wachtgeld op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad) toegekend tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt. Bij besluiten van verschillende data (bestreden besluiten) heeft de staatssecretaris de toekenningsbesluiten gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd wegens verboden onderscheid op grond van leeftijd en zelf in de zaken voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkenen wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet (AOW) bereiken.
3. De staatssecretaris heeft zich, voor zover thans nog van belang, op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond van de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid defensie (BWDEF) in plaats van het Wbad van toepassing heeft geacht, slaagt. Uit het overgangsbeleid van het SBK 2012 volgt dat het
SBK 2004 van toepassing blijft op de reorganisaties die dateren van vóór 1 januari 2012 en die niet zijn gerelateerd aan de beleidsbrief (“Defensie na de kredietcrisis, een kleinere krijgsmacht in een onrustige wereld”) van 8 april 2011 of de startbrief (“start Reorganisatie Defensie”) van 1 augustus 2011. De Raad ziet geen grond om te twijfelen aan het in hoger beroep door de staatssecretaris ingenomen, en door betrokkenen gedeelde, standpunt, dat moet worden aangenomen dat de aan de orde zijnde reorganisatie is ingezet vóór
1 januari 2012 en dat het SBK 2004 en het Wbad van toepassing zijn.
4.2.
De staatssecretaris betwist niet langer dat beëindiging van het wachtgeld bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd zonder enige vervangende voorziening voor betrokkenen een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert als bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank echter ten onrechte zelf in de zaken voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkenen wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereiken.
4.3.
De beroepsgrond van de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaken heeft voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkeringen betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkenen wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereiken, slaagt. De staatssecretaris heeft vanwege de aard van de materie een zekere mate van vrijheid in de totstandbrenging van nieuwe besluitvorming. Het was dan ook aan de staatssecretaris om het geconstateerde gebrek - het verboden onderscheid naar leeftijd - op een rechtens houdbare wijze te herstellen (vergelijk ook de uitspraken van de Raad van 18 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2617, en
22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:528).
4.4.
De beroepsgrond van de staatssecretaris dat de rechtbank de vergoeding van de proceskosten in beroep van betrokkenen 2, 3 en 4 niet juist heeft vastgesteld nu sprake was van drie samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), slaagt eveneens. De gemachtigde van deze betrokkenen heeft in deze drie zaken een vrijwel identiek beroepschrift ingediend en de rechtbank heeft deze zaken gelijktijdig ter zitting behandeld. Het bedrag van de veroordeling in de kosten van rechtsbijstand in beroep had dan ook moeten worden vastgesteld op 1/3 van € 992,-, derhalve € 330,67 voor elk van de betrokkenen 2, 3 en 4.
4.5.
Uit 4.1.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraken moeten worden vernietigd voor zover de rechtbank zelf in de zaken heeft voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkenen wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereiken en voor zover de aangevallen uitspraken betrekking hebben op het bedrag van de veroordeling in de proceskosten in beroep van betrokkenen 2, 3 en 4.
4.6.
De staatssecretaris dient nieuwe beslissingen te nemen. De Raad zal met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb bepalen dat - onverhoopte - beroepen tegen de nieuwe beslissingen slechts bij hem kunnen worden ingesteld.
4.7.
Gelet op wat onder 4.4 en 4.5 is overwogen, zal de Raad het bedrag van de veroordeling in de proceskosten in beroep ten aanzien van betrokkenen 2, 3 en 4 vaststellen op € 330,67 voor elk van hen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraken voor zover de rechtbank zelf in de zaken heeft voorzien
door de toekenningsbesluiten te herroepen voor zover het de einddatum van de uitkering
betreft en te bepalen dat de uitkering van betrokkenen wordt beëindigd met ingang van de
datum waarop betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a,
eerste lid, van de AOW bereiken en voor zover de aangevallen uitspraken betrekking hebben op het bedrag van de veroordeling in de proceskosten in beroep van
betrokkenen 2, 3 en 4;
  • draagt de staatssecretaris op nieuwe beslissingen te nemen en bepaalt dat beroepen tegen
  • stelt het bedrag van de veroordeling in de proceskosten in beroep ten aanzien van
betrokkenen 2, 3 en 4 vast op € 330,67 voor elk van deze betrokkenen.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P.W.J. Hospel
ew
Lijst van betrokkenen:
Betrokkenen, woonplaats procedurenummers
1. [betrokkene 1] te [woonplaats 1] 16/4612 AW
2. [betrokkene 2] te [woonplaats 2] 16/4613 AW
3. [betrokkene 3] te [woonplaats 3] 16/4614 AW
4. [betrokkene 4] te [woonplaats 4] 16/4619 AW