In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van de staatssecretaris van Defensie tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De betrokkenen, voormalige burgerambtenaren bij het Ministerie van Defensie, hadden in verband met hun ontslag wachtgeld ontvangen. De rechtbank had geoordeeld dat de beëindiging van dit wachtgeld bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd een verboden onderscheid op grond van leeftijd opleverde. De staatssecretaris was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaken heeft voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen en de einddatum van de wachtgelduitkering te bepalen. De Raad heeft de aangevallen uitspraken vernietigd en de staatssecretaris opgedragen nieuwe beslissingen te nemen. Tevens is het bedrag van de veroordeling in de proceskosten vastgesteld op € 330,67 voor elk van de betrokkenen 2, 3 en 4. De Raad heeft bepaald dat beroepen tegen de nieuwe beslissingen slechts bij hem kunnen worden ingesteld.