In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep is gebracht, gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Defensie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de beëindiging van het wachtgeld voor een burgerambtenaar bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd zonder vervangende voorziening een verboden onderscheid op grond van leeftijd oplevert. De betrokken ambtenaar had in 2014 ontslag gekregen en wachtgeld toegekend gekregen tot haar 65e verjaardag. De rechtbank had het besluit van de Staatssecretaris vernietigd en zelf in de zaak voorzien door de einddatum van de wachtgelduitkering te herroepen. De Staatssecretaris ging in hoger beroep en betwistte dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak had voorzien. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de Staatssecretaris de vrijheid heeft om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en dat de rechtbank niet zelf in de zaak had moeten voorzien. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze zelf in de zaak had voorzien, en de Staatssecretaris werd opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. De Raad bepaalde dat een eventueel beroep tegen deze nieuwe beslissing slechts bij de Raad kan worden ingesteld.