ECLI:NL:CRVB:2018:2205

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
16/3704 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het wachtgeldbesluit van de Staatssecretaris van Defensie in verband met verboden leeftijdsdiscriminatie

In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep is gebracht, gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Defensie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de beëindiging van het wachtgeld voor een burgerambtenaar bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd zonder vervangende voorziening een verboden onderscheid op grond van leeftijd oplevert. De betrokken ambtenaar had in 2014 ontslag gekregen en wachtgeld toegekend gekregen tot haar 65e verjaardag. De rechtbank had het besluit van de Staatssecretaris vernietigd en zelf in de zaak voorzien door de einddatum van de wachtgelduitkering te herroepen. De Staatssecretaris ging in hoger beroep en betwistte dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak had voorzien. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de Staatssecretaris de vrijheid heeft om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en dat de rechtbank niet zelf in de zaak had moeten voorzien. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze zelf in de zaak had voorzien, en de Staatssecretaris werd opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. De Raad bepaalde dat een eventueel beroep tegen deze nieuwe beslissing slechts bij de Raad kan worden ingesteld.

Uitspraak

16.3704 AW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 april 2016, 15/588 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 19 juli 2018
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.
De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkene was als burgerambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Aan haar is met ingang van 1 oktober 2014 overtolligheidsontslag verleend met toepassing van artikel 116, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie en het Sociaal Beleidskader Defensie 2004. Bij besluit van 3 oktober 2014 (toekenningsbesluit) heeft de staatssecretaris aan betrokkene aansluitend aan haar ontslag wachtgeld op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie toegekend tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Bij besluit van 29 december 2014 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het toekenningsbesluit gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd wegens verboden onderscheid op grond van leeftijd en zelf in de zaak voorzien door het toekenningsbesluit te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkene wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet (AOW) bereikt.
3. De staatssecretaris heeft zich, voor zover thans nog van belang, op de hierna te bespreken grond tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De staatssecretaris betwist niet langer dat beëindiging van het wachtgeld bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd zonder enige vervangende voorziening voor betrokkene een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert als bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank echter ten onrechte zelf in de zaak voorzien door het toekenningsbesluit te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkene wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt.
4.2.
De beroepsgrond van de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien door het toekenningsbesluit te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkene wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt, slaagt. De staatssecretaris heeft vanwege de aard van de materie een zekere mate van vrijheid in de totstandbrenging van nieuwe besluitvorming. Het was dan ook aan de staatssecretaris om het geconstateerde gebrek - het verboden onderscheid naar leeftijd - op een rechtens houdbare wijze te herstellen (vergelijk ook de uitspraken van de Raad van 18 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2617, en
22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:528).
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak moeten worden vernietigd voor zover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien door het toekenningsbesluit te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkene wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt. De staatssecretaris dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De Raad zal verder met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepalen dat een
- onverhoopt - beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij hem kan worden ingesteld.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien
door het toekenningsbesluit te herroepen voor zover het de einddatum van de
wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkene wordt beëindigd
met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in
artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt;
- draagt de staatssecretaris op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en bepaalt dat
beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P.W.J. Hospel
ew