ECLI:NL:CRVB:2018:2204

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
16/4644 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraken van de rechtbank Limburg inzake wachtgeldtoekenning aan ambtenaren van het Ministerie van Defensie

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen uitspraken van de rechtbank Limburg, die op 3 juni 2016 vier beroepen heeft gegrond verklaard. De betrokkenen, die als burgerambtenaren werkzaam waren bij het Ministerie van Defensie, kregen met ingang van verschillende data overtolligheidsontslag. De staatssecretaris van Defensie had hen wachtgeld toegekend op basis van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, maar de einddatum van deze uitkering was vastgesteld op het moment dat zij 65 jaar zouden worden. De rechtbank oordeelde dat deze beëindiging een verboden onderscheid op grond van leeftijd opleverde en herstelde de toekenningsbesluiten door de einddatum van de wachtgelduitkering te wijzigen naar de datum waarop de betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd bereiken.

De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaken had voorzien. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de staatssecretaris inderdaad de vrijheid heeft om nieuwe besluiten te nemen en dat de rechtbank niet had moeten ingrijpen in de toekenningsbesluiten. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraken voor zover de rechtbank zelf in de zaken had voorzien en droeg de staatssecretaris op om nieuwe beslissingen te nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de betrokkenen, die in totaal € 1.127,25 bedragen.

Uitspraak

16/4644 AW e.v.
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg van
3 juni 2016, 15/2231, 15/3186, 15/3516 en 15/3574 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
de Minister van Defensie, thans de staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
[betrokkene 1] en drie anderen, zoals vermeld op de bij deze uitspraak
behorende lijst (betrokkenen)
Datum uitspraak: 19 juli 2018
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.
De staatssecretaris heeft hoger beroepen ingesteld.
Namens betrokkenen heeft mr. W.E. Louwerse verweerschriften ingediend en tevens incidenteel hoger beroepen ingesteld.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkenen waren als burgerambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Aan hen is met ingang van verschillende data overtolligheidsontslag verleend met toepassing van artikel 116, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie en het Sociaal Beleidskader Defensie 2004. Bij besluiten van verschillende data (toekenningsbesluiten) heeft de staatssecretaris aan betrokkenen aansluitend aan hun ontslag wachtgeld op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie toegekend tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt. Bij besluiten van verschillende data (bestreden besluiten) heeft de staatssecretaris, naar aanleiding van de verzoeken van betrokkenen om de beëindigingsdatum te herzien, de toekenningsbesluiten gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd wegens verboden onderscheid op grond van leeftijd en zelf in de zaken voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkenen wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet (AOW) bereiken.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De hoger beroepen van de staatssecretaris
3.1.
De staatssecretaris betwist niet langer dat beëindiging van het wachtgeld bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd zonder enige vervangende voorziening voor betrokkenen een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert als bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank echter ten onrechte zelf in de zaken voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkenen wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereiken.
3.2.
De beroepsgrond van de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaken heeft voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkeringen betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkenen wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereiken, slaagt. De staatssecretaris heeft vanwege de aard van de materie een zekere mate van vrijheid in de totstandbrenging van nieuwe besluitvorming. Het was dan ook aan de staatssecretaris om het geconstateerde gebrek - het verboden onderscheid naar leeftijd - op een rechtens houdbare wijze te herstellen (vergelijk ook de uitspraken van de Raad van 18 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2617, en
22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:528).
De incidenteel hoger beroepen van betrokkenen
3.3.
Betrokkenen hebben naar voren gebracht dat de rechtbank in de aangevallen uitspraken, hoewel zij de bestreden besluiten heeft vernietigd, ten onrechte heeft nagelaten een proceskostenveroordeling uit te spreken. Deze beroepsgrond slaagt. Namens betrokkenen heeft mr. Louwerse bezwaarschriften ingediend tegen de ten aanzien van hen genomen bestreden besluiten. Deze bezwaarschriften zijn op de voet van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als beroepschriften behandeld. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geen proceskostenveroordeling uitgesproken, overwegende dat er geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn.
Slotoverwegingen en proceskosten
3.4.
Uit 3.1 tot en met 3.3 volgt dat de aangevallen uitspraken moeten worden vernietigd voor zover de rechtbank zelf in de zaken heeft voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkenen wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereiken, alsmede voor zover de rechtbank niet heeft voorzien in een veroordeling in de proceskosten.
3.5.
De staatssecretaris dient nieuwe beslissingen te nemen. De Raad zal met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb bepalen dat - onverhoopte - beroepen tegen de nieuwe beslissingen slechts bij hem kunnen worden ingesteld.
4. Aanleiding bestaat om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten van betrokkenen. Deze kosten worden begroot op € 501,- in beroep en op € 250,50 in
(het incidenteel) hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Omdat in alle zaken de rechtsbijstand is verleend door mr. Louwerse, de zaken door de rechtbank en de Raad gelijktijdig zijn behandeld en de werkzaamheden in (hoger) beroep nagenoeg identiek konden zijn, worden de zaken aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), zodat zij voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten als één zaak zijn te beschouwen. De proceskostenveroordeling zal worden verhoogd met de (in de bijlage bij het Bpb onder C2 genoemde) factor 1,5 omdat sprake is van vier samenhangende zaken. De voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten bedragen dus in totaal € 1.127,25.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraken voor zover de rechtbank zelf in de zaken heeft voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkeringen betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkenen wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereiken, alsmede voor zover de rechtbank niet heeft voorzien in een veroordeling in de proceskosten;
  • draagt de staatssecretaris op nieuwe besluiten te nemen en bepaalt dat beroepen tegen deze besluiten slechts bij de Raad kunnen worden ingesteld;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van betrokkenen tot een bedrag van in totaal € 1.127,25.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P.W.J. Hospel

LO

Lijst van betrokkenen:
Betrokkenen Procedurenummers
hoger beroep incidenteel hoger beroep
1.
[betrokkene 1] te [woonplaats 1] 16/4644 AW 17/7763 AW
2. [betrokkene 2] te [woonplaats 2] 16/4649 AW 17/7769 AW
3. [betrokkene 3] te [woonplaats 3] 16/4652 AW 17/7761 AW
4. [betrokkene 4] te [woonplaats 4] 16/4653 AW 17/7771 AW