ECLI:NL:CRVB:2018:2194

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
16/1253 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing Wajong-aanvraag wegens niet-duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar Wajong-aanvraag door het Uwv. Appellante, geboren in 1994, heeft op 19 november 2014 een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Ze meldde dat ze sinds 2000 beperkingen ondervond door fibromyalgie en het prikkelbare darmsyndroom. Het Uwv heeft haar aanvraag op 26 februari 2015 afgewezen, omdat zij niet duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou hebben. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard op 14 september 2015, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts.

De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat er geen sprake was van een medisch stabiele of verslechterende situatie. In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunt dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, maar het Uwv stelt dat er inmiddels behandelingen zijn geweest die verbetering hebben opgeleverd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante niet duurzaam is, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigt de aangevallen uitspraak. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met R.E. Bakker als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en D. Hardonk-Prins als leden, in aanwezigheid van griffier M.A.A. Traousis.

Uitspraak

16.1253 WWAJ

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 13 januari 2016, 15/2008 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 juli 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. Bentem hoger beroep ingesteld.
Mr. R. Kaya, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1994, heeft met een op 19 november 2014 door het Uwv
ontvangen formulier een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Daarbij heeft zij gemeld dat zij sinds 2000 beperkingen ondervindt door fibromyalgie en het prikkelbare darmsyndroom. Naar aanleiding van deze aanvraag hebben een arbeidsdeskundige en een verzekeringsarts van het Uwv onderzoek verricht. Op grond van de resultaten van deze onderzoeken heeft het Uwv bij besluit van 26 februari 2015 de aanvraag afgewezen, omdat appellante niet duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Het Uwv heeft aanleiding gezien een aanvullend medisch en arbeidskundig onderzoek in
te stellen, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van een arts van 17 juni 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige van 29 juli 2015. Appellante heeft aanvullende bezwaargronden ingediend.
1.3.
Bij besluit van 14 september 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van
appellante ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 september 2015 heeft het Uwv geconcludeerd dat er geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid en geen recht bestaat op een
Wajong-uitkering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Het Uwv heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat niet kan worden gesproken van een medisch stabiele of verslechterende situatie en van het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende onderbouwd dat de beperkingen van appellante door de ingezette behandeling nog zullen verbeteren. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat de behandelend reumatoloog verwacht dat een door appellante te volgen re-integratieprogramma zal kunnen leiden tot verbetering van de arbeidsmogelijkheden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft een verwachting uitgesproken die niet medisch is onderbouwd. Het Uwv heeft ook niet inzichtelijk gemaakt op welke punten verbeteringen mogelijk zijn. Er is onvoldoende rekening gehouden met de belastbaarheid van appellante. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante informatie van de behandelend sector overgelegd, waarin onder meer is weergegeven dat appellante disfunctioneert op alle levensgebieden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Uit de in hoger beroep ingediende medische informatie leidt het Uwv af dat appellante inmiddels behandelingen heeft ondergaan waar zij baat bij heeft gehad. Een arts van Sciopeng neemt inmiddels beduidend minder beperkingen aan en acht appellante in staat werkzaamheden en/of vrijwilligerswerk te verrichten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellante op 19 november 2014 volledig arbeidsongeschikt is. Tussen partijen is slechts in geschil of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante tevens duurzaam is in de zin van artikel 2:4, tweede lid, van de Wajong 2010.
4.2.
Op grond van artikel 2:4, tweede lid, van de Wajong 2010 wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Op grond van het derde lid wordt onder een medisch stabiele of verslechterende situatie mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
Over de vraag wat moet worden verstaan onder volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van artikel 2:4 van de Wajong 2010 heeft de Raad op 6 september 2017 uitspraken gedaan (ECLI:NL:CRVB:2017:2994 en 3201 tot en met 3205) waarin is overwogen dat de Wajong 2010 in vergelijking met de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen met het oog op een strikte interpretatie van het begrip duurzaamheid een aanvullende voorwaarde kent. Voor de vraag of de bij de verzekerde vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam is, moet op grond van artikel 2:4, tweede lid, van de Wajong 2010 worden voldaan aan de voorwaarde dat sprake is van een situatie van het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, waaronder moet worden verstaan dat de verzekerde niet tot het verrichten van betaalde arbeid in staat is, nu niet en in de toekomst niet, ook niet na of met behulp van ondersteuning of in de vorm van beschut werk.
4.4.
De rechtbank heeft terecht het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat uit de beschikbare medische stukken blijkt dat appellante ten tijde in geding nog kon worden behandeld en dat – ook op basis van de gestelde diagnoses – niet kon worden gesteld dat geen verbetering mogelijk was op psychisch, somatisch en energetisch gebied. De door de arts en verzekeringsarts bezwaar en beroep in hun rapporten van 17 juni 2015 en
4 september 2015 geuite verwachting over de verbetering van de belastbaarheid van appellante berust op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij appellante aanwezig zijn. Uit de informatie van de behandelend reumatoloog blijkt dat appellante ten tijde in geding was aangemeld voor een re-integratie-programma dat zich richtte op een behandeling op zowel lichamelijk als psychisch vlak. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daaruit mogen afleiden dat er op psychisch en somatisch vlak verbetering van de belastbaarheid bij appellante te verwachten was, in die zin dat er zich mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zouden kunnen ontwikkelen. Anders dan door appellante is betoogd, blijkt uit de verkregen informatie niet dat de behandeling slechts was gericht op het voorkomen van achteruitgang. Het in hoger beroep overgelegde advies van Sciopeng van 27 november 2017 biedt ten slotte evenmin steun voor de stelling van appellante, dat zij in de toekomst niet, al dan niet met behulp van ondersteuning of in de vorm van beschut werk, tot arbeidsparticipatie in staat zal zijn.
4.5.
Het beroep dat ter zitting is gedaan op de uitspraak van de Raad van 22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:615 baat appellante niet, omdat de beschikbare medische informatie, de aard en de ernst van de bij haar bestaande aandoeningen en de duur dat zij onder behandeling is niet overeenkomen met die van de betrokkene in de procedure waar die uitspraak op ziet.
4.6.
Wat is overwogen onder 4.4 en 4.5 betekent dat het oordeel van de rechtbank dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante niet duurzaam is, juist is. Het hoger beroep slaagt niet.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.A.A. Traousis

KS