ECLI:NL:CRVB:2018:2194
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing Wajong-aanvraag wegens niet-duurzame arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar Wajong-aanvraag door het Uwv. Appellante, geboren in 1994, heeft op 19 november 2014 een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Ze meldde dat ze sinds 2000 beperkingen ondervond door fibromyalgie en het prikkelbare darmsyndroom. Het Uwv heeft haar aanvraag op 26 februari 2015 afgewezen, omdat zij niet duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou hebben. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard op 14 september 2015, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts.
De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat er geen sprake was van een medisch stabiele of verslechterende situatie. In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunt dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, maar het Uwv stelt dat er inmiddels behandelingen zijn geweest die verbetering hebben opgeleverd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante niet duurzaam is, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigt de aangevallen uitspraak. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met R.E. Bakker als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en D. Hardonk-Prins als leden, in aanwezigheid van griffier M.A.A. Traousis.