ECLI:NL:CRVB:2018:2171

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
18 juli 2018
Zaaknummer
16/5019 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering met oplegging van boete wegens schending van inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een WW-uitkering van appellant, die sinds 1 februari 2012 een uitkering ontving. Appellant had daarnaast bijstand van de gemeente Oldambt. Het Uwv ontdekte dat appellant vanaf 7 juli 2014 werkzaamheden had verricht voor een BV, wat hij niet had gemeld. Hierdoor heeft het Uwv de WW-uitkering herzien en een bedrag van € 639,- teruggevorderd. Tevens werd er een boete van € 380,- opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht, die later werd verlaagd naar € 10,-. Appellant ging in beroep tegen deze besluiten, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Appellant stelde dat hij zijn inlichtingenplicht had nageleefd door zijn inkomsten aan de gemeente door te geven, maar de rechtbank oordeelde dat hij ook het Uwv had moeten informeren. In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt, maar de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant zijn inlichtingenplicht niet had nageleefd en dat de opgelegde boete evenredig was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van herziening en terugvordering af te zien. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 juli 2018.

Uitspraak

16.5019 WW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 juli 2016, 16/384 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 juli 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Een nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Bos en mr. M. van Nederveen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is met ingang van 1 februari 2012 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Met ingang van 1 november 2013 ontvangt appellant naast een WW‑uitkering bijstand (laatstelijk ingevolge de Participatiewet) van de gemeente Oldambt.
1.2.
Bij een interne controle is het Uwv gebleken dat appellant vanaf 7 juli 2014 werkzaamheden heeft verricht in dienst van [BV] ( [BV] ). Het Uwv was hiermee niet bekend.
1.3.
Bij besluit van 29 september 2015 (besluit 1) heeft het Uwv de WW‑uitkering van appellant herzien met ingang van 7 juli 2014 en over de periode van 7 juli 2014 tot en met 23 augustus 2015 een bedrag van € 639,- aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde WW‑uitkering van appellant teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 29 september 2015 (besluit 2) heeft het Uwv appellant een boete opgelegd van € 380,- wegens schending van zijn inlichtingenplicht.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 15 december 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen besluit 1 ongegrond verklaard, het bezwaar tegen besluit 2 gegrond verklaard en de boete verlaagd naar € 10,-.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant zijn inlichtingenplicht geschonden door het Uwv geen mededeling te doen van zijn werkzaamheden voor [BV] . Het Uwv heeft appellant in verschillende brieven gewezen op zijn plichten bij het ontvangen van een WW‑uitkering. Appellant had dus kunnen en moeten weten dat zijn inkomsten van belang waren voor zijn recht op uitkering. De omstandigheid dat appellant in de veronderstelling verkeerde dat hij het Uwv niet hoefde te informeren over zijn nieuwe inkomsten omdat hij zijn inkomsten al aan de sociale dienst van de gemeente Oldambt had doorgegeven, kan voor wat betreft de herziening en terugvordering niet tot een ander oordeel leiden. Het had op de weg van appellant gelegen om zijn inkomsten door te geven aan het Uwv. Het Uwv was dan ook gelet op de artikelen 22a en 36 van de WW gehouden om de WW‑uitkering te herzien en hetgeen onverschuldigd aan uitkering is betaald terug te vorderen. Van dringende redenen op grond waarvan het Uwv had moeten afzien van herziening en terugvordering is de rechtbank niet gebleken. Met betrekking tot de boete heeft de rechtbank appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat hem ter zake van deze schending van de inlichtingenplicht geen enkel verwijt treft. Het is aan appellant om zich te verdiepen in zijn rechten en plichten. De rechtbank heeft de opgelegde boete van € 10,- evenredig en passend geacht.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat hij aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan door de inkomsten bij [BV] door te geven aan de gemeente Oldambt. Hij ontving immers van de gemeente een bijstandsuitkering waarop zijn WW‑uitkering en de inkomsten die hij zo nu en dan ontving werden gekort. Eerst bij brief van 29 september 2015 is het appellant duidelijk geworden dat zijn inkomsten gekort hadden moeten worden op de WW‑uitkering en niet op de bijstand. Omdat de inkomsten nu ook worden gekort op zijn WW‑uitkering, worden de inkomsten dubbel gekort. Appellant heeft in hoger beroep een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 februari 2017 overgelegd waaruit blijkt dat zijn bezwaar tegen de uitkeringsspecificatie van de gemeente
– waarin de inkomsten van [BV] worden gekort op de bijstand – niet‑ontvankelijk is verklaard omdat dit volgens de rechtbank geen besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad. Gelet op deze dubbele korting en zijn sociale omstandigheden had het Uwv daarnaast ook vanwege dringende redenen moeten afzien van de herziening en terugvordering. Omdat appellant aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan is er geen sprake van verwijtbaarheid en had het Uwv geen boete mogen opleggen. Ter zitting bij de Raad heeft appellant verklaard dat hij met twee maal € 5,- per maand de boete heeft afgelost.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Met betrekking tot de herziening en terugvordering wordt het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd onderschreven. Appellant is zijn inlichtingenplicht niet nagekomen door het Uwv geen mededeling te doen van de gewerkte uren voor [BV] . Dat hij wel heeft voldaan aan de inlichtingenplicht ten opzichte van de gemeente in verband met de bijstandsuitkering ontslaat hem niet van de inlichtingenplicht die hij op grond van artikel 25 van de WW heeft tegenover het Uwv. Appellant is bovendien op verschillende momenten, onder meer in de toekenningsbeslissing van 21 februari 2012, gewezen op de verplichting wijzigingen in zijn situatie of zijn inkomen door te geven. Daarnaast blijkt uit de gedingstukken dat appellant in het verleden andere inkomsten die hij naast zijn WW‑uitkering ontving wel heeft gemeld bij het Uwv terwijl hij bijstand ontving. Het Uwv heeft daarom terecht de WW‑uitkering van appellant herzien per 7 juli 2014 en de over de periode van 7 juli 2014 tot en met 23 augustus 2015 onverschuldigd betaalde WW-uitkering van appellant teruggevorderd.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor appellant als gevolg van de herziening en de terugvordering van de WW‑uitkering optreden. Het gaat dan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. De door appellant genoemde korting op zijn bijstandsuitkering is geen omstandigheid die het Uwv ertoe had moeten brengen om van herziening en terugvordering van de WW‑uitkering af te zien. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onaanvaardbare sociale of financiële consequenties als gevolg van de herziening en terugvordering van de WW‑uitkering. Met het Uwv is een betalingsregeling ter zake van te veel ontvangen WW‑uitkering afgesproken van € 5,- per maand. Of het college van burgemeester en wethouders van Oldambt in dit geval van korting op bijstandsuitkering wegens inkomsten van [BV] had moeten afzien staat in dit geding niet ter beoordeling van de Raad.
4.4.
De beroepsgrond dat geen boete mag worden opgelegd omdat appellant de inlichtingenplicht niet heeft geschonden en daarom niet verwijtbaar heeft gehandeld, slaagt niet. Zoals in 4.2 is overwogen heeft appellant zijn inlichtingenplicht tegenover het Uwv wel geschonden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit hem te verwijten is en dat van verminderde verwijtbaarheid geen sprake is. De geheel afgeloste boete is evenredig.
4.5.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en E. Dijt en G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2018.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) S.L. Alves

KS