ECLI:NL:CRVB:2018:2159
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de kostendelersnorm en het individualiseringsbeginsel in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante, die bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW), was het niet eens met de toepassing van de kostendelersnorm door het college van burgemeester en wethouders. De kostendelersnorm houdt in dat bijstand wordt verlaagd wanneer iemand samenwoont met een meerderjarige persoon, in dit geval haar moeder, die ook een uitkering ontvangt. De Raad heeft vastgesteld dat de appellante en haar moeder op hetzelfde adres woonden en dat de kostendelersnorm terecht was toegepast. De rechtbank had eerder het beroep van de appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak.
De appellante voerde aan dat de kostendelersnorm niet op haar van toepassing was en dat haar woonsituatie niet als een gezamenlijke woning kon worden aangemerkt. De Raad oordeelde echter dat de definitie van een woning in eerdere rechtspraak duidelijk was en dat de appellante niet had aangetoond dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de kostendelersnorm rechtvaardigden.
Daarnaast werd het beroep op het individualiseringsbeginsel, dat inhoudt dat bijstand moet worden afgestemd op de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende, afgewezen. De Raad benadrukte dat de wetgever bewust had gekozen om de kostendelersnorm ook van toepassing te laten zijn op personen die samenwonen met een familielid, zelfs als er zorgbehoefte is. De appellante had niet voldoende bewijs geleverd dat haar financiële situatie zo schrijnend was dat een uitzondering op de kostendelersnorm gerechtvaardigd was.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.