ECLI:NL:CRVB:2018:2150
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van onroerend goed in Turkije
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die samen met zijn partner [X] in de periode van 14 november 2003 tot en met 4 januari 2005 bijstand ontving. De aanleiding voor de intrekking was een tip dat [X] onroerende zaken in Turkije bezat en een pensioen ontving van het Turkse verzekeringsorgaan SGK. Na een onderzoek door het college, dat werd uitgevoerd door het Bureau Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade in Ankara, bleek dat [X] vier woningen in Turkije op naam had staan, waarvan twee woningen recentelijk waren getaxeerd op een waarde van € 208.000,-. Het college concludeerde dat appellant en [X] niet aan hun inlichtingenverplichting hadden voldaan door deze bezittingen niet te melden, wat leidde tot de intrekking van de bijstand en de terugvordering van € 5.263,23.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van [X] tegen het besluit van het college ongegrond, en deze uitspraak werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. In hoger beroep voerde appellant aan dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat de onderzoeksresultaten niet verifieerbaar waren. De Raad oordeelde echter dat het college voldoende bewijs had geleverd dat de intrekking van de bijstand gerechtvaardigd was, en dat appellant en [X] hun inlichtingenverplichting hadden geschonden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.
De uitspraak werd gedaan op 10 juli 2018 door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter G.M.G. Hink en de leden W.F. Claessens en M. Schoneveld aanwezig waren. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.