ECLI:NL:CRVB:2018:2119
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W.F. Claessens
- J.T.H. Zimmerman
- M. Schoneveld
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstandsuitkeringen op basis van niet-gemeld vermogen in Turkije en de beoordeling van onderscheid naar nationaliteit
In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen van appellante, die niet heeft gemeld dat zij over vermogen in Turkije beschikt. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die eerder het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De rechtbank had geoordeeld dat de intrekking van de bijstand van appellante, die begon op 1 oktober 2013, terecht was. Dit besluit was gebaseerd op een rapportage van de Nederlandse Ambassade in Ankara, waarin werd vastgesteld dat appellante sinds 7 september 2007 een appartement in Turkije bezit met een waarde van 330.000 Turkse Lira, wat overeenkomt met ongeveer € 143.753.
Appellante betwist in hoger beroep dat het college een ongeoorloofd onderscheid naar nationaliteit heeft gemaakt door het onderzoek naar vermogen te beperken tot bijstandsgerechtigden van Turkse afkomst. Daarnaast stelt zij dat zij haar inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. De Raad oordeelt dat de beroepsgrond over het onderscheid naar nationaliteit niet slaagt, verwijzend naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat er geen sprake is van verboden onderscheid. De Raad bevestigt dat er geen aanleiding is om tot een ander oordeel te komen dan eerder is gegeven.
Uiteindelijk concludeert de Centrale Raad van Beroep dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de beslissing is openbaar uitgesproken.