ECLI:NL:CRVB:2018:2119

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
16/5637 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkeringen op basis van niet-gemeld vermogen in Turkije en de beoordeling van onderscheid naar nationaliteit

In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen van appellante, die niet heeft gemeld dat zij over vermogen in Turkije beschikt. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die eerder het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De rechtbank had geoordeeld dat de intrekking van de bijstand van appellante, die begon op 1 oktober 2013, terecht was. Dit besluit was gebaseerd op een rapportage van de Nederlandse Ambassade in Ankara, waarin werd vastgesteld dat appellante sinds 7 september 2007 een appartement in Turkije bezit met een waarde van 330.000 Turkse Lira, wat overeenkomt met ongeveer € 143.753.

Appellante betwist in hoger beroep dat het college een ongeoorloofd onderscheid naar nationaliteit heeft gemaakt door het onderzoek naar vermogen te beperken tot bijstandsgerechtigden van Turkse afkomst. Daarnaast stelt zij dat zij haar inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. De Raad oordeelt dat de beroepsgrond over het onderscheid naar nationaliteit niet slaagt, verwijzend naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat er geen sprake is van verboden onderscheid. De Raad bevestigt dat er geen aanleiding is om tot een ander oordeel te komen dan eerder is gegeven.

Uiteindelijk concludeert de Centrale Raad van Beroep dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de beslissing is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

16.5637 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 augustus 2016, 16/911 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (college)
Datum uitspraak: 10 juli 2018
Zitting hebben: W.F. Claessens, J.T.H. Zimmerman en M. Schoneveld
Griffier: S.A. de Graaff
Ter zitting zijn verschenen: namens appellante mr. R. Küçükünal; het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van der Wal.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Een eerder tussen partijen gevoerde procedure over de intrekking van de bijstand van appellante met ingang van 1 oktober 2013 heeft geleid tot de uitspraak van 18 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3983. Deze intrekking was gebaseerd op de rapportage vermogensonderzoek Turkije van 21 november 2012 van Bureau Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Ankara. In deze rapportage is geconcludeerd dat appellante vanaf 7 september 2007 in het bezit is van een appartement in Turkije met een op 14 november 2012 getaxeerde waarde van 330.000 Turkse Lira (omgerekend € 143.753,-). De Raad heeft in genoemde uitspraak, kort weergegeven, onder meer geoordeeld dat, wat betreft het vermogensonderzoek in Turkije, geen sprake is van onderscheid naar nationaliteit.
2. Bij besluit van 27 augustus 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 januari 2016 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante over de periode van 7 september 2007 tot en met 30 september 2013 ingetrokken en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 91.891,06 van appellante teruggevorderd. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellante vanaf 7 september 2007 over vermogen beschikt boven de voor haar geldende vermogensgrens. Dit is eveneens gebaseerd op de onder 1 genoemde rapportage vermogensonderzoek Turkije. Appellante heeft van dit vermogen bij het college geen melding gemaakt. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college met de uitvoering van het onder 2 genoemde onderzoek een ongeoorloofd onderscheid heeft gemaakt naar nationaliteit, door het onderzoek te beperken tot bijstandsgerechtigden van Turkse afkomst, en dat de resultaten van dat onderzoek daarom niet aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen worden gelegd. Voorts heeft appellante aangevoerd dat zij de op haar rustende inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Ter zitting heeft appellante deze laatste beroepsgrond als volgt toegelicht. Indien de Raad beslist dat de resultaten van het in Turkije uitgevoerde onderzoek niet aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen worden gelegd, brengt dit mee dat het college appellante niet kan verwijten dat zij haar inlichtingenverplichting heeft geschonden.
4. De beroepsgrond dat bij het onder 2 genoemde onderzoek sprake is geweest van een (indirect) onderscheid naar nationaliteit slaagt niet. Hiertoe wordt verwezen naar het reeds gegeven oordeel hierover en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen in de onder 1 genoemde uitspraak. Geen aanleiding bestaat om thans tot een ander oordeel te komen.
5. Gelet op wat onder 4 is overwogen, behoeft de beroepsgrond over de schending van de inlichtingenverplichting geen bespreking.
6. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(get.) S.A. de Graaff (get.) W.F. Claessens
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep

RH