ECLI:NL:CRVB:2018:211

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
24 januari 2018
Zaaknummer
17/2296 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-loonaanvullingsuitkering en vaststelling opleidingsniveau 2

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant, die sinds 14 augustus 2010 als productiemedewerker werkzaam was. Appellant meldde zich op 9 december 2010 ziek en vroeg op 11 september 2012 een uitkering aan op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv stelde op 22 oktober 2012 vast dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, met een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. In de daaropvolgende jaren werd appellant in aanmerking gebracht voor verschillende uitkeringen, maar op 27 januari 2015 werd zijn WGA-loonaanvullingsuitkering beëindigd per 15 april 2016, na een bezwaar van de werkgeefster. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het opleidingsniveau ten onrechte op niveau 2 was vastgesteld. Hij betwistte dat hij voortgezet onderwijs had gevolgd en stelde dat hij de Nederlandse taal nauwelijks machtig was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er voldoende grondslag was voor de aanname dat appellant, gezien zijn opleiding en werkervaring, voldeed aan opleidingsniveau 2. De Raad bevestigde dat ook iemand met beperkte taalvaardigheid in staat kan worden geacht eenvoudige functies te vervullen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

17/2296 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 27 februari 2017, 16/1050 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Theeuwen-Verkoeijen en T. Bhawany als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is vanaf 14 augustus 2010 werkzaam geweest als productiemedewerker via [BV] (werkgeefster). Appellant heeft zich op 9 december 2010 ziek gemeld en op 11 september 2012 een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Bij besluit van 22 oktober 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 5 december 2012 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35 tot 80%.
1.3.
Bij besluit van 21 mei 2013 heeft het Uwv appellant met ingang van 28 augustus 2013 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.4.
Het Uwv heeft bij besluit van 27 januari 2015, naar aanleiding van een melding van appellant dat zijn gezondheid vanaf 1 januari 2014 zou zijn verslechterd, appellant vanaf
1 april 2015 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 80 tot 100%.
1.5.
Het Uwv heeft op verzoek van werkgeefster bij brief van 9 juni 2015 kopieën van de besluiten als bedoeld in 1.2 tot en met 1.4 aan werkgeefster toegezonden. Werkgeefster heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.
1.6.
Bij besluit van 3 maart 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van werkgeefster gegrond verklaard. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op minder dan 35%. Het Uwv heeft de loonaanvullingsuitkering van appellant beëindigd per 15 april 2016, zes weken na dagtekening van het bestreden besluit.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen (waarbij appellant is aangeduid als eiser en het Uwv als verweerder):
“17. Volgens de Gebruikershandleiding CBBS houdt opleidingsniveau 1 in: enkele jaren basisonderwijs. Er worden dan geen eisen gesteld aan rekenen, lezen of schrijven. In de functie kan wel tel- en leeswerk op de laagste niveaus voorkomen, bijvoorbeeld het tellen van een aantal goederen, het lezen van een opschrift of aanduiding. Bij opleidingsniveau 2 moet men kunnen lezen en schrijven op eind basisschoolniveau, bijvoorbeeld het lezen van een eenvoudige gebruiksaanwijzing of instructies, delen en vermenigvuldigen. Een indicatie hiervoor is het volledig doorlopen hebben van de basisschool en eventueel enkele jaren vervolgonderwijs, waarbij niet relevant is of die opleiding buiten Nederland is gevolgd. Aan een opleidingseis kan ook zijn voldaan door een combinatie van opleiding en werkervaring. (onder meer Centrale Raad van Beroep 25 november 2016; ECLI:NL:CRVB:2016:4506 en Centrale Raad van Beroep 21 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:630).
18. Volgens het arbeidskundig rapport van 17 oktober 2012 heeft eiser het basisonderwijs in Sri Lanka volledig afgerond, heeft hij een heftruckcertificaat en het rijbewijs B. Bij het gesprek met de arbeidsdeskundige heeft eiser medegedeeld dat hij acht jaar basisonderwijs heeft gevolgd en toen zijn vader moest gaan helpen die landbouwer was. Pécasse heeft in zijn rapport van 1 maart 2016 aangegeven dat gelet op hetgeen eiser bij zijn WIA-aanvraag heeft aangegeven, namelijk voortgezet onderwijs in Sri Lanka met diploma, de gegevens van de primaire arbeidsdeskundige waarin wordt aangegeven dat eiser 8 jaar basisonderwijs heeft gevolgd, het feit dat eiser het heftruckcertificaat en het rijbewijs B heeft gehaald en de werkervaring op de Nederlandse arbeidsmarkt, ertoe leiden dat het aannemelijk is te veronderstellen dat eiser tenminste basisonderwijs heeft gevolgd. Er is terecht opleidingsniveau 2 gesteld, namelijk basisonderwijs en eventueel meerdere jaren vervolgonderwijs zonder diploma. Ook indien het correct zou zijn dat eiser alleen maar basisonderwijs heeft gevolgd, dan nog kan opleidingsniveau 2 gesteld worden. In de geduide functies worden geen opleidingseisen geteld [lees: gesteld] die het basisonderwijsniveau overstijgen, aldus Pécasse. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om te twijfelen aan het door Pécasse vastgestelde opleidingsniveau.
19. Artikel 117, eerste lid, van de WIA bepaalt dat intrekking van het recht op uitkering op grond van deze wet of verlaging van de hoogte ervan, die voortvloeien uit het door de werkgeefster ingesteld bezwaar of beroep, niet eerder plaats vinden dan zes weken na de dag waarop de beslissing op bezwaar is bekendgemaakt of de uitspraak is gedaan.
20. Van strijd met het vertrouwensbeginsel en met het verbod op reformatio in peius is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake omdat verweerder altijd een herbeoordeling kan uitvoeren. Bovendien is verweerder niet gehouden om eerdere fouten voort te zetten. De stelling van eiser dat er op mocht vertrouwen dat hij een WIA-uitkering zou blijven ontvangen gaat dan ook niet op. Uit de stukken blijkt dat naar aanleiding van eisers bezwaar tegen het besluit 22 oktober 2012 in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van
4 maart 2013 al is vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid per einde wachttijd minder dan 35% zou moeten zijn maar dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan deze conclusie. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat hij onevenredig in zijn belangen is geschaad. Verweerder heeft met inachtneming van het bepaalde in artikel 117, eerste lid, van de WIA de uitkering van eiser per een toekomende datum is beëindigd.”
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat ten onrechte opleidingsniveau 2 is gehanteerd. Appellant betwist dat hij voortgezet onderwijs in Sri Lanka heeft gevolgd. Appellant is de Nederlandse taal amper machtig. Hij kan een beetje Nederlands spreken, maar lezen lukt hem vrijwel niet. Volgens appellant berust de wijziging van het opleidingsniveau niet op een deugdelijk onderzoek. Hij heeft er in dat verband op gewezen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten onrechte het aanvraagformulier voor een uitkering als uitgangspunt heeft gehanteerd, terwijl appellant in het gesprek met de primaire arbeidsdeskundige te kennen heeft gegeven dat hij in Sri Lanka alleen basisonderwijs heeft genoten en vervolgens is gaan werken. Volgens appellant is het wijzigen van de uitkering bovendien in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Nu er geen wijzigingen in zijn (medische) situatie zijn opgetreden, mocht hij erop vertrouwen dat hij zijn uitkering zou behouden. Appellant heeft er in dat kader op gewezen dat zijn voormalig werkgeefster door een fout van het Uwv niet is geïnformeerd over de besluiten. Appellant wordt door het bestreden besluit onevenredig in zijn belangen geschaad.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep betreft uitsluitend de vragen of het opleidingsniveau voor appellant terecht is vastgesteld op niveau 2 en of de WGA-loonaanvullingsuitkering terecht is beëindigd per 15 april 2016.
4.2.
Het namens appellant in hoger beroep aangevoerde is in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat uit de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep L.A.J. Pécasse van 9 en 10 december 2015 en 1 maart 2016 blijkt dat deze arbeidsdeskundige een discrepantie heeft geconstateerd tussen de informatie die appellant op het aanvraagformulier heeft verstrekt en zijn stelling dat hij slechts acht jaar basisonderwijs heeft genoten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep acht opleidingsniveau 2 – ook als wordt aangenomen dat hij slechts acht jaar basisonderwijs heeft genoten – mede gelet op het behalen van het heftruckcertificaat, het bezit van rijbewijs B en zijn werkervaring in een reguliere functie op de Nederlandse arbeidsmarkt voor appellant juist. Bij het voorgaande wordt aangetekend dat uit de behandeling ter zitting op 13 december 2017 naar voren is gekomen dat mogelijk verwarring is ontstaan door de verschillen tussen het Nederlandse onderwijssysteem en het onderwijssysteem in Sri Lanka. Met instemming van de gemachtigde van appellant heeft de tolk enige uitleg gegeven over het onderwijssysteem van Sri Lanka. Zij heeft toegelicht dat het systeem van Sri Lanka aansluit bij het Angelsaksische model, waarbij de basis wordt gevormd door het eigenlijke basisonderwijs samen met de onderbouw van de middelbare school. In die fase zijn er geen verplichte examens; die komen pas in de bovenbouw van de middelbare school. Alleen goede leerlingen die in aanmerking kunnen komen voor een beurs doen op een eerder moment in dat kader examen. De Raad heeft de door de tolk verstrekte informatie geverifieerd aan de hand van een openbare bron, zijnde het rapport “Education First Sri Lanka” van het Ministerie van Onderwijs van Sri Lanka, gepubliceerd op de website www.moe.gov.lk. Dit is een rapport van januari 2013 waarin het gehele onderwijssysteem wordt beschreven. Voor zover voor deze zaak van belang komt daaruit naar voren dat het basisonderwijs (primary education) de klassen 1 tot en met 5 omvat. Daarna komt de onderbouw van het middelbaar onderwijs (junior secondary education), die de klassen 6 tot en met 9 omvat. Na de onderbouw vindt een splitsing plaats tussen de bovenbouw van het middelbaar onderwijs (senior secundary education) en het beroepsonderwijs (vocational training). De verschillende typen onderwijs worden veelal verzorgd binnen een school. Het basisonderwijs en de onderbouw van het middelbaar onderwijs kennen geen verplichte examens. De leerplicht liep toen het rapport werd geschreven van vijf tot veertien jaar.
Appellant heeft ter zitting verklaard dat hij acht jaar onderwijs heeft gevolgd, dat hij is gekomen tot en met de achtste klas en dat hij ongeveer veertien jaar was toen hij van school ging. Hiervan uitgaande wordt geconcludeerd dat hij in ieder geval het basisonderwijs (primary education) in Sri Lanka heeft voltooid en dat hij daarna enkele jaren onderwijs heeft gevolgd in de onderbouw van de middelbare school (junior secondary education).
Alles overziend bestaat voldoende grondslag voor de aanname dat appellant gezien zijn opleiding en werkervaring voldoet aan opleidingsniveau 2.
4.3.
Ten aanzien van de stelling van appellant dat de hem voorgehouden functies niettemin niet passend zijn in verband zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal wordt onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 13 juli 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX1509) overwogen dat ook iemand met een beperkte lees- en taalvaardigheid in de Nederlandse taal doorgaans in staat kan worden geacht eenvoudige productiematige functies te vervullen. Nu uit de functiebeschrijving in het Resultaat functiebeoordeling van de geduide functies naar voren komt dat het eenvoudige en routinematige functies betreft, is de conclusie gerechtvaardigd dat appellant in staat moet worden geacht te voldoen aan de – als zeer beperkt aan te merken – eisen die in die functies worden gesteld aan de schriftelijke en mondelinge beheersing van de Nederlandse taal. Daarbij is van belang dat appellant al geruime tijd in Nederland heeft gewoond en diverse functies heeft vervuld.
4.4.
De omstandigheid dat het Uwv heeft verzuimd de besluiten als bedoeld in 1.2 tot en met 1.4 aan werkgeefster te verzenden, als gevolg waarvan werkgeefster pas laat bezwaar heeft kunnen maken, betekent niet dat het Uwv niet gehouden was – met inachtneming van artikel 117 van de Wet WIA – op de bezwaren te beslissen.
4.5.
Uit overwegingen 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2018.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) B. Dogan

NW