ECLI:NL:CRVB:2016:4506

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2016
Publicatiedatum
25 november 2016
Zaaknummer
15/3417 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de weigering van een WIA-uitkering aan appellant werd bevestigd. Appellant, die zich op 23 mei 2011 ziek meldde met hoofdpijn, rugklachten en cognitieve klachten, had in 2014 een besluit van het Uwv ontvangen waarin werd vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat het Uwv het opleidingsniveau te hoog had vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het medisch onderzoek adequaat was en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was die de conclusie van het Uwv kon weerleggen. De Raad bevestigde dat het opleidingsniveau van appellant terecht op niveau 2 was vastgesteld, ongeacht het feit dat het onderwijs in Sierra Leone was gevolgd. De uitspraak werd gedaan op 25 november 2016.

Uitspraak

15/3417 WIA
Datum uitspraak: 25 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
30 maart 2015, 14/4183 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.C. van den Hoff, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Hoff en M. Jallo, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als glazenwasser. Hij heeft zich op
23 mei 2011 ziek gemeld met hoofdpijn, rugklachten en cognitieve klachten veroorzaakt door twee auto-ongevallen en een val van een ladder in 2011.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 28 mei 2014 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 20 mei 2013 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant beperkt is in zijn belastbaarheid, maar geschikt is voor de voor hem door middel van een theoretische schatting geselecteerde functies.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 16 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 oktober 2014 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 oktober 2014, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 mei 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig geacht en geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid. Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat haar niet is gebleken dat de belasting in de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij blijvend volledig arbeidsongeschikt is. Hij heeft gewezen op de brief van de huisarts van 27 mei 2013 waarin is vermeld dat een neuropsychologisch onderzoek is geprobeerd omdat er naast hoofdpijnklachten en rugklachten duidelijk cognitieve problemen leken te zijn. Dit onderzoek is mislukt omdat appellant de Nederlandse taal niet goed machtig is. Ten onrechte heeft de rechtbank geen deskundige ingeschakeld voor een dergelijk onderzoek. Appellant is verder van mening dat een urenbeperking gesteld had moeten worden omdat hij vanwege zijn hoofdpijnklachten slecht slaapt. Hij heeft in dit verband gewezen op in beroep overgelegde medische informatie. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat het Uwv het opleidingsniveau te hoog heeft bepaald omdat het basisonderwijs dat appellant in Sierra Leone heeft gevolgd niet te vergelijken is met het Nederlandse basisonderwijs.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende uitgebreid en voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts kon bij zijn onderzoek de klachten niet geheel verklaren door de val van de ladder. De lichamelijke klachten zijn zijns inziens tendomyogeen bepaald en de cognitieve klachten konden tijdens het spreekuur onvoldoende worden geobjectiveerd. Op basis van de bevindingen bij het onderzoek heeft de verzekeringsarts appellant aangewezen geacht op werkzaamheden in een regelmatig arbeidspatroon zonder fysieke piekbelastingen en stresserende factoren. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep goedgekeurde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 mei 2014 zijn de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op de door appellant in beroep ingebrachte medische informatie gerapporteerd dat op grond daarvan geen aanleiding bestaat om meer of andere beperkingen aan te nemen omdat deze stukken, die betrekking hebben op hoofdpijn- en slaapklachten, geen nieuwe informatie bevatten. Dat er (al) op de datum in geding beperkingen zouden zijn door slaapproblemen, blijkt niet uit de door appellant overgelegde medische informatie. In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe medische informatie overgelegd die aanknopingspunten biedt voor het standpunt van appellant dat hij niet in staat is arbeid te verrichten of dat er onvoldoende beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn opgenomen in de FML. Het standpunt van arbeidsdeskundige L. Kraak dat appellant volledig arbeidsongeschikt is, is gebaseerd op de FML van de bedrijfsarts, die voor een ander doel en een andere datum is opgesteld dan de FML, waarop het standpunt van het Uwv is gebaseerd. De Raad schaart zich op dit punt achter overweging 5 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Omdat er geen twijfel is ontstaan aan de medische beoordeling door het Uwv voor wat betreft de in het geding zijnde datum, bestaat geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige zoals door appellant is verzocht.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt geacht voor appellant.
4.4.
Wat betreft het standpunt van appellant dat het opleidingsniveau ten onrechte is bepaald op 2, geldt het volgende. De Raad heeft meermalen, waaronder in de uitspraak van
21 februari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:630), geoordeeld dat opleidingsniveau 2 veronderstelt dat appellant basisonderwijs heeft voltooid, dan wel daarmee op een lijn te stellen werkervaring heeft opgebouwd en dat daarbij niet relevant is of het onderwijs in Nederland of in het buitenland is gevolgd. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van
26 mei 2014 blijkt dat appellant in Sierra Leone het lager onderwijs heeft doorlopen, hetgeen ook niet door appellant is betwist. Gelet hierop, en op het feit dat appellant vanaf 2004 in Nederland werkzaam is geweest, is het opleidingsniveau terecht bepaald op 2.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
25 november 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.M.C. de Vries

NK