ECLI:NL:CRVB:2016:4506
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de weigering van een WIA-uitkering aan appellant werd bevestigd. Appellant, die zich op 23 mei 2011 ziek meldde met hoofdpijn, rugklachten en cognitieve klachten, had in 2014 een besluit van het Uwv ontvangen waarin werd vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat het Uwv het opleidingsniveau te hoog had vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het medisch onderzoek adequaat was en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was die de conclusie van het Uwv kon weerleggen. De Raad bevestigde dat het opleidingsniveau van appellant terecht op niveau 2 was vastgesteld, ongeacht het feit dat het onderwijs in Sierra Leone was gevolgd. De uitspraak werd gedaan op 25 november 2016.