ECLI:NL:CRVB:2018:2104
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Wijziging en intrekking van persoonsgebonden budget (pgb) door Zorgkantoor na niet-naleving verplichtingen door appellant
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Zorgkantoor ongegrond werd verklaard. Appellant had in de periode van 1 januari tot en met 30 november 2014 niet voldaan aan de verplichtingen die verbonden waren aan het ontvangen van een persoonsgebonden budget (pgb). Het Zorgkantoor had eerder besluiten genomen om het pgb te wijzigen en terug te vorderen, omdat appellant niet voldoende verantwoording had afgelegd over de besteding van het pgb. De rechtbank oordeelde dat het Zorgkantoor terecht had besloten tot een lagere vaststelling van het pgb en tot terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. Appellant stelde in hoger beroep dat het Zorgkantoor een onevenredige belangenafweging had gemaakt en dat hij recht had op het pgb, omdat hij zorg nodig had en deze ook had ontvangen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Zorgkantoor in redelijkheid had kunnen besluiten tot wijziging en intrekking van het pgb, gezien de tekortkomingen in de verantwoording van appellant. De Raad benadrukte dat het Zorgkantoor de bevoegdheid had om het pgb lager vast te stellen en dat appellant niet had aangetoond dat hij meer had betaald voor de verleende zorg dan het Zorgkantoor had vastgesteld. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.