ECLI:NL:CRVB:2018:2099

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
16/2053 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WGA-loonaanvullingsuitkering bij minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin werd vastgesteld dat hij geen recht meer had op een WGA-loonaanvullingsuitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellant, die zich in 2004 ziek had gemeld wegens psychische klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, die later was omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Na een melding van verslechtering van zijn medische situatie in 2014, heeft het Uwv zijn situatie opnieuw beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat zijn arbeidsongeschiktheid was gedaald tot onder de 35%.

De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaard, omdat appellant niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord over het gewijzigde standpunt van het Uwv. De rechtbank heeft echter de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv in strijd met de rechtszekerheid had gehandeld en dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige had ingeschakeld.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak geoordeeld dat appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen, aangezien er geen twijfel bestond aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. De uitspraak werd gedaan op 11 juli 2018.

Uitspraak

16.2053 WIA

Datum uitspraak: 11 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
25 februari 2016, 15/2782 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft J.E. Eshuis hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2018. Namens appellant is Eshuis verschenen. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als begeleider van vluchtelingen voor 32 uur per week. Hij heeft zich op 7 december 2004 ziek gemeld wegens psychische klachten. Naar aanleiding van de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft het Uwv vastgesteld dat appellant vanaf
5 december 2006 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Deze uitkering is per
5 december 2009 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering, op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Op 4 april 2014 heeft appellant melding gemaakt van een verslechtering van zijn medische situatie. Appellant is onderzocht op het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft de beperkingen van appellant weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 september 2014. Een arbeidsdeskundige heeft onvoldoende functies kunnen duiden en geconcludeerd dat appellant geen resterende verdiencapaciteit heeft. Het Uwv heeft bij besluit van 16 september 2014 aan appellant meegedeeld dat de hoogte van zijn WIA-uitkering niet wijzigt.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 september 2014. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de verzekeringsarts opgestelde FML van
1 september 2014 onderschreven. Een arbeidsdeskundige bewaar en beroep heeft het opleidingsniveau van appellant gewijzigd vastgesteld op 2. Met gebruikmaking van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep vervolgens functies kunnen selecteren waarmee de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is berekend op minder dan 35%.
1.4.
Nadat appellant heeft gereageerd op het voornemen van het Uwv om het besluit van
16 september 2014 te herzien, heeft het Uwv bij besluit van 1 april 2015 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en vastgesteld dat appellant vanaf 4 mei 2015 geen recht meer heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd op de grond dat appellant in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht niet in de gelegenheid is gesteld om over het gewijzigde standpunt van het Uwv te worden gehoord. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 8 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:32), geoordeeld dat van strijd met het verbod van reformatio in peius geen sprake is en dat het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel evenmin slaagt. Hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 3 november 2015 heeft toegelicht waarom het in beroep overgelegde rapport van psychiater G. Sterrenburg van 18 juni 2015 geen aanleiding geeft om de vastgestelde medische beperkingen onvoldoende te achten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een onafhankelijk deskundige in te schakelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant met zijn opleidingsniveau en de kennis van de Nederlandse taal in staat is de functies, die bestaan uit afgebakende deeltaken en eenvoudige routinematige handelingen, te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat het Uwv heeft gehandeld in strijd met de rechtszekerheid en het verbod van reformatio in peius. Appellant heeft onder verwijzing naar het door hem in beroep ingediende rapport van Sterrenburg gesteld dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn verzoek om inschakeling van een deskundige. Ten slotte heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij de geselecteerde functies niet kan vervullen en zijn opleidingsniveau ten onrechte is bepaald op 2.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 augustus 2016 en van de arbeidskundige bezwaar en beroep van
31 augustus 2016, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot het door appellant bepleite resultaat.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen dan ook tot het zijne. In het rapport van Sterrenburg heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om een medisch deskundige te benoemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 3 november 2015 voldoende gemotiveerd op welke wijze met de depressieve klachten, narcistische trekken, borderline trekken en antisociale trekken, waarvan Sterrenburg melding heeft gemaakt, rekening is gehouden in de FML van 1 september 2014. Nu er geen grond voor twijfel is aan de juistheid van de medische beoordeling is er ook in hoger beroep geen aanleiding om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en D.S. de Vries en
E.J.J.M. Weyers als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2018.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) J.R. Trox

RB