ECLI:NL:CRVB:2018:2099
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WGA-loonaanvullingsuitkering bij minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin werd vastgesteld dat hij geen recht meer had op een WGA-loonaanvullingsuitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellant, die zich in 2004 ziek had gemeld wegens psychische klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, die later was omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Na een melding van verslechtering van zijn medische situatie in 2014, heeft het Uwv zijn situatie opnieuw beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat zijn arbeidsongeschiktheid was gedaald tot onder de 35%.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaard, omdat appellant niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord over het gewijzigde standpunt van het Uwv. De rechtbank heeft echter de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv in strijd met de rechtszekerheid had gehandeld en dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige had ingeschakeld.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak geoordeeld dat appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen, aangezien er geen twijfel bestond aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. De uitspraak werd gedaan op 11 juli 2018.