ECLI:NL:CRVB:2018:2088
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting in het kader van de WGA-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant ontving sinds 1 november 2011 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Op 27 maart 2015 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) het college geïnformeerd dat appellant met ingang van 12 maart 2012 een WGA-uitkering is toegekend. Het college heeft vervolgens de bijstand van appellant ingetrokken en een boete opgelegd van € 608,33 omdat appellant zijn inlichtingenverplichting niet had nageleefd door de WGA-uitkering niet te melden. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de WGA-uitkering automatisch met de bijstand zou worden verrekend en dat hij erop vertrouwde dat het Uwv het college zou informeren.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant niet heeft onderbouwd op welke gronden hij dit vertrouwen heeft kunnen ontlenen. De Raad stelt vast dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden, wat het college verplichtte om een boete op te leggen. De Raad bevestigt dat de opgelegde boete van € 608,33 evenredig is aan de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.