In deze zaak gaat het om de toekenning van de toelage bezwarende functie (TBF) aan politieambtenaren die zijn overgegaan naar functies binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). De appellanten, bestaande uit zes politieambtenaren, hebben bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van hun verzoek om de TBF met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2010 te ontvangen. De korpschef van politie heeft de bezwaren ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad heeft op 28 juni 2018 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de korpschef niet voldoende heeft aangetoond dat bij de aanwijzing van functies als bezwarend het verbod van willekeur in acht is genomen. De Raad heeft vastgesteld dat de status van de LFNP-functies niet wettelijk is vastgelegd en dat de korpschef niet duidelijk heeft kunnen maken dat de aanwijzing van functies als slijtend op een consistente en transparante manier heeft plaatsgevonden. De Raad vernietigt de eerdere uitspraken van de rechtbanken en draagt de korpschef op om opnieuw op de bezwaarschriften te beslissen, met inachtneming van de uitspraak.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en transparante besluitvorming door bestuursorganen, vooral als het gaat om de toekenning van financiële vergoedingen aan ambtenaren. De Raad heeft ook de proceskosten van de appellanten vergoed, wat een belangrijke overweging is in het kader van rechtsbijstand en toegang tot het recht.