ECLI:NL:CRVB:2018:2058

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
15/3584 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging wachtgelduitkering en verboden onderscheid op grond van leeftijd in ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van de Staatssecretaris van Defensie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had op 9 april 2015 geoordeeld dat de beëindiging van de wachtgelduitkering van betrokkene, die op 1 juni 2014 overtolligheidsontslag had gekregen, een verboden onderscheid op grond van leeftijd opleverde. De rechtbank had het bestreden besluit van de Staatssecretaris vernietigd en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat het wachtgeld van betrokkene zou eindigen op de datum waarop hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.

De Staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld en betwist dat de rechtbank terecht zelf in de zaak heeft voorzien. Hij erkent echter dat de beëindiging van het wachtgeld bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd zonder vervangende voorziening een verboden onderscheid naar leeftijd is. De Raad oordeelt dat de Staatssecretaris de vrijheid heeft om een nieuwe beslissing te nemen en dat de rechtbank niet had moeten ingrijpen door zelf het toekenningsbesluit te herroepen. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze zelf in de zaak heeft voorzien en draagt de Staatssecretaris op om een nieuwe beslissing te nemen.

Betrokkene had in incidenteel hoger beroep ook geklaagd over het niet toekennen van een vergoeding voor gemaakte kosten, maar de Raad oordeelt dat dit niet slaagt. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 5 juli 2018, waarbij de Raad de Staatssecretaris opdraagt om een nieuwe beslissing te nemen en bepaalt dat een beroep tegen deze nieuwe beslissing slechts bij de Raad kan worden ingesteld.

Uitspraak

15.3584 AW, 15/4059 AW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
9 april 2015, 14/4396 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 5 juli 2018
PROCESVERLOOP
De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. W.E. Louwerse een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Namens de staatssecretaris heeft mr. R. van Arkel, advocaat, zich als gemachtigde gesteld.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkene was als [naam functie] werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Aan hem is met ingang van 1 juni 2014 overtolligheidsontslag verleend met toepassing van artikel 116, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie en het Sociaal Beleidskader Defensie 2004. Bij besluit van 6 juni 2014 (toekenningsbesluit) heeft de staatssecretaris aan betrokkene aansluitend aan zijn ontslag wachtgeld op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie toegekend tot de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Bij besluit van 30 september 2014
(bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het toekenningsbesluit gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen over proceskosten en griffierecht - het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd wegens verboden onderscheid op grond van leeftijd en zelf in de zaken voorzien door het toekenningsbesluit te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkene wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet (AOW) bereikt.
3.1.
De staatssecretaris, heeft zich, voor zover thans nog van belang, op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. De staatssecretaris betwist niet langer dat beëindiging van het wachtgeld bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd zonder enige vervangende voorziening voor betrokkene een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert als bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank echter ten onrechte zelf in de zaak voorzien door het toekenningsbesluit te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkene wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt.
3.2.
Betrokkene heeft in incidenteel hoger beroep betoogd dat de rechtbank, nu zij het toekenningsbesluit heeft herroepen, ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de gemaakte kosten in verband met de behandeling van zijn bezwaar gezien de herroeping van het toekenningsbesluit. Betrokkene heeft verder aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte bepaalde beroepsgronden onbesproken heeft gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond van de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien door het toekenningsbesluit te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkene wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt, slaagt. De staatssecretaris heeft vanwege de aard van de materie een zekere mate van vrijheid in de totstandbrenging van nieuwe besluitvorming. Het was dan ook aan de staatssecretaris om het geconstateerde gebrek - het verboden onderscheid naar leeftijd - op een rechtens houdbare wijze te herstellen
(vergelijk ook de uitspraken van de Raad van 18 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2617, en
22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:528).
4.2.
De beroepsgrond van betrokkene dat de rechtbank ten onrechte bepaalde beroepsgronden onbesproken heeft gelaten, slaagt niet. Bespreking van die beroepsgronden zou immers niet tot een andere, voor hem gunstigere, uitkomst hebben geleid. Hetzelfde geldt ten aanzien van de uitkomst in hoger beroep.
4.3.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep van de staatssecretaris slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien door het toekenningsbesluit te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkene wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt. Dit brengt tevens mee dat thans geen aanleiding bestaat voor de door betrokkene in incidenteel hoger beroep bepleite vergoeding van de kosten in bezwaar. Uit het voorgaande en uit 4.2 volgt dat het incidenteel hoger beroep van betrokkene niet slaagt.
4.4.
De staatssecretaris dient een nieuwe beslissing te nemen. De Raad zal met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepalen dat een - onverhoopt - beroep tegen de nieuwe beslissing slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien door het toekenningsbesluit te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkene wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt;
  • draagt de staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen en bepaalt dat het beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P.W.J. Hospel
sg