In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van de Staatssecretaris van Defensie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had op 9 april 2015 geoordeeld dat de beëindiging van de wachtgelduitkering van betrokkene, die op 1 juni 2014 overtolligheidsontslag had gekregen, een verboden onderscheid op grond van leeftijd opleverde. De rechtbank had het bestreden besluit van de Staatssecretaris vernietigd en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat het wachtgeld van betrokkene zou eindigen op de datum waarop hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
De Staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld en betwist dat de rechtbank terecht zelf in de zaak heeft voorzien. Hij erkent echter dat de beëindiging van het wachtgeld bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd zonder vervangende voorziening een verboden onderscheid naar leeftijd is. De Raad oordeelt dat de Staatssecretaris de vrijheid heeft om een nieuwe beslissing te nemen en dat de rechtbank niet had moeten ingrijpen door zelf het toekenningsbesluit te herroepen. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze zelf in de zaak heeft voorzien en draagt de Staatssecretaris op om een nieuwe beslissing te nemen.
Betrokkene had in incidenteel hoger beroep ook geklaagd over het niet toekennen van een vergoeding voor gemaakte kosten, maar de Raad oordeelt dat dit niet slaagt. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 5 juli 2018, waarbij de Raad de Staatssecretaris opdraagt om een nieuwe beslissing te nemen en bepaalt dat een beroep tegen deze nieuwe beslissing slechts bij de Raad kan worden ingesteld.