ECLI:NL:CRVB:2018:2031

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
17/6159 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van Functionele Mogelijkhedenlijst en deskundigenrapport

Op 4 juli 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich op 2 juni 2009 ziek had gemeld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin was geoordeeld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had een deskundige, psychiater F.B. van der Wurff, ingeschakeld, wiens rapport leidde tot de conclusie dat de beperkingen van appellante niet waren onderschat. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het oordeel van de deskundige had gevolgd, aangezien deze zijn bevindingen op zorgvuldige wijze had gemotiveerd. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat de deskundige geen betrouwbare diagnose had kunnen stellen en dat er sprake was van borderline persoonlijkheidstrekken. De Raad oordeelde echter dat de deskundige voldoende had onderbouwd waarom hij geen psychiatrische stoornis kon vaststellen en dat de FML, waarin ook psychische beperkingen waren opgenomen, adequaat was. De Raad concludeerde dat appellante in staat moest worden geacht de geselecteerde functies te vervullen en bevestigde de aangevallen uitspraak. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn gehonoreerd, waarbij de Staat werd veroordeeld tot betaling van € 1.000,-.

Uitspraak

17.6159 WIA

Datum uitspraak: 4 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
28 juli 2017, 16/4090 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Boumanjal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2018. Namens appellante is verschenen mr. S. Wortel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich op 2 juni 2009 ziek gemeld uit haar dienstbetrekking als groepsleidster bij een kinderdagverblijf wegens zwangerschapsklachten. Op 11 mei 2012 heeft zij een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Bij besluit van 3 augustus 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 7 januari 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij beslissing op bezwaar van 4 februari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Voor het hierop volgende procesverloop wordt verwezen naar de weergave in de aangevallen uitspraak.
2. Nadat de Raad bij uitspraak van 21 november 2014 de zaak had teruggewezen naar de rechtbank Midden-Nederland, heeft die rechtbank psychiater F.B. van der Wurff als deskundige benoemd. Op grond van zijn rapport van 8 maart 2017 heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het vaste rechtspraak is van de Raad dat het oordeel van een door de bestuursrechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige in beginsel wordt gevolgd. In dit geval heeft de rechtbank geen feiten of omstandigheden gezien die grond opleveren om van deze lijn af te wijken, omdat een onafhankelijke en onpartijdige psychiater bij uitstek de specifieke deskundigheid bezit om beperkingen op het psychische vlak te onderkennen. Van der Wurff heeft zijn oordeel gebaseerd op eigen onderzoek van appellante alsmede op alle in het dossier aanwezige medische gegevens en daarnaast op de uitkomsten van op zijn verzoek verricht onafhankelijk neuropsychologisch onderzoek (NPO). De rechtbank is vervolgens tot de conclusie gekomen dat Van der Wurff uitgebreid en inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom geen stoornissen kunnen worden vastgesteld bij appellante die tot een andere vaststelling van de belastbaarheid kunnen leiden dan aangenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat, gelet op het rapport van Van der Wurff, er geen grond is voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de objectiveerbare beperkingen van appellante heeft onderschat. Ten slotte heeft zij overwogen dat de geschiktheid voor appellante van de geselecteerde functies afdoende is gemotiveerd. Het verzoek van appellante om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn is gehonoreerd door de Staat de veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000,-.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de objectiveerbare beperkingen van appellante niet heeft onderschat. De rechtbank heeft het rapport van de deskundige onjuist geïnterpreteerd, nu uit het rapport blijkt dat de deskundige niet tot een betrouwbare psychiatrische diagnose kon komen. De deskundige heeft niet geconcludeerd dat er geen sprake is van stoornissen bij appellante en evenmin dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) juist is. Bovendien is er geen sprake van een inzichtelijk gemotiveerd rapport, nu de deskundige stelt geen betrouwbare diagnoses te kunnen stellen maar vervolgens wel borderline persoonlijkheidstrekken vaststelt. Ten onrechte heeft de deskundige geen contact opgenomen met de behandelend sector, nu de onderzoeksbevindingen niet betrouwbaar bleken. Daarnaast voelde appellante zich onder druk gezet door de neuropsycholoog tijdens het NPO, waardoor zij niet het gevoel had dat zij vrijuit kon spreken en eerlijk kon zijn over alles.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Dat de deskundige niet alle hem gestelde vragen met zekerheid kan beantwoorden doet daar niet aan af, en onderschrijft juist de zorgvuldigheid van het rapport. De deskundige heeft ook uiteengezet waarom hij een psychiatrische stoornis niet kan vaststellen, namelijk door het onderpresteren en overrapporteren van appellante. Voor zover hij daartoe in staat was heeft de deskundige wel conclusies getrokken, bijvoorbeeld door te concluderen dat er sprake is van borderline persoonlijkheidskenmerken. Het standpunt van behandelend psycholoog J.W. Knipscheer dat werkhervatting de situatie van appellante zal verergeren, wordt nadrukkelijk niet onderschreven door de deskundige.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat met de FML van 30 januari 2013, waarin ook beperkingen op psychisch gebied zijn opgenomen, de beperkingen van appellante niet zijn onderschat wordt onderschreven. De deskundige heeft zich kunnen verenigen met de FML. Appellante heeft in hoger beroep ook geen nieuwe (medische) informatie ingebracht die tot een ander oordeel zou kunnen leiden. Voor het wederom inschakelen van een deskundige is geen aanleiding, mede ook gelet op de datum in geding.
4.4.
Uitgaande van de FML van 30 januari 2013 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 1 februari 2013 afdoende gemotiveerd dat appellante in staat moet worden geacht de door hem geselecteerde functies te vervullen.
4.5.
Appellante heeft zich in hoger beroep beklaagd over de wijze waarop de neuropsycholoog het op verzoek van de deskundige uitgevoerde NPO heeft verricht. Concrete aanwijzingen dat er bij dat onderzoek onregelmatigheden zouden hebben plaatsgevonden zijn er niet. Bovendien is de deskundige zelf verantwoordelijk voor zijn rapport, en er is, zoals hiervoor overwogen, aanleiding de conclusies van dat rapport te volgen.
4.6.
Gelet op wat hiervoor is overwogen dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en E.W. Akkerman en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2018.
(getekend) M. Greebe
(getekend) J.R. Trox
GdJ