In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 november 2016. Het geschil betreft de vaststelling van de draagkracht van de appellant, die in geding is vanaf 1 maart 2015. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van het college van burgemeester en wethouders van Arnhem aangegeven dat het college de bestreden besluitvorming niet langer handhaaft, omdat de appellant geen draagkracht had. Dit leidde tot de conclusie dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet in stand kan blijven.
De Centrale Raad heeft de draagkracht van de appellant per 1 maart 2015 vastgesteld op nihil. Dit houdt in dat het college verplicht is om de ten onrechte ingehouden bijstand terug te betalen aan de appellant. Daarnaast is het verzoek om vergoeding van de wettelijke rente over de nabetalingen per 1 maart 2015 toegewezen, waarbij de rente moet worden berekend volgens een eerdere uitspraak van de Raad.
De uitspraak heeft ook gevolgen voor de besluiten van 17 maart 2015 en 13 november 2015, die zijn herroepen. Het college is veroordeeld tot vergoeding van de kosten van de appellant, die in totaal € 2.004,- bedragen, en moet het griffierecht van € 170,- vergoeden dat in beroep en hoger beroep is betaald. De beslissing is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die tijdens de zitting zijn gepresenteerd.