ECLI:NL:CRVB:2018:2009
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op basis van niet verblijven op opgegeven adressen
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan betrokkene door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene ontving sinds 11 februari 2015 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Na het verlaten van zijn studentenwoning in januari 2016, vroeg hij een briefadres aan, omdat hij geen woning meer had. Hij gaf twee adressen op waar hij zou verblijven, maar na onderzoek door de Afdeling Controle van de dienst Werk en Inkomen (DWI) werd betrokkene niet aangetroffen op deze adressen. Op 16 februari 2016 werd zijn bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat hij zijn inlichtingenverplichting niet was nagekomen.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van betrokkene tegen de intrekking van de bijstand gegrond en vernietigde het besluit van de gemeente. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van de DWI onvoldoende was om te concluderen dat betrokkene niet op de opgegeven adressen verbleef. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij hij stelde dat de handhavingsspecialisten niet verplicht waren om verder onderzoek te doen na het niet reageren op het aanbellen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking was voldaan, op het bijstandverlenend orgaan rustte. De Raad concludeerde dat het onderzoek van de DWI voldoende was en dat de rechtbank de situatie niet correct had beoordeeld. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak werd vernietigd en het beroep van betrokkene werd ongegrond verklaard.