Uitspraak
19 mei 2017
OVERWEGINGEN
non-existent geworden. Gelet op de in deze procedure over en weer ingenomen standpunten wil de Raad niettemin buiten twijfel stellen dat de minister appellant, als dat lidmaatschap nog steeds aan de orde zou zijn geweest, thans niet meer in zijn functie zou hebben behoeven te handhaven als appellant zijn lidmaatschap niet uit vrije wil en definitief zou hebben opgegeven.
18 september 2013 is veroordeeld vanwege openlijke geweldpleging, geldt dat niet is komen vast te staan dat hij ten tijde van het ontslagbesluit al lid was van de chapter. De aanwezigheid van zowel appellant als [B] op 13 april 2014 bij een bijeenkomst op het Satudarah-terrein is geen toereikende aanwijzing voor zijn lidmaatschap op dat moment, omdat het ging om een bijeenkomst waarvan appellant onweersproken heeft gesteld dat daar ook niet-leden mochten komen en kwamen. De gegevens in het systeem BlueView vermelden slechts dat [B] in april 2016 lid was van de chapter. Voor [D] geldt dat zijn onherroepelijke veroordeling op 30 maart 2016 voor meermalen handelen in strijd met de Wet wapens en munitie, dateert van na het ontslagbesluit. De Raad moet al deze gegevens dus buiten zijn beoordeling van het ontslagbesluit laten. Hetzelfde geldt voor de door de minister genoemde inval op
BESLISSING
uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 19 mei 2017;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal
€ 2.004,-;
- bepaalt dat de minister aan appellant het betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt.