ECLI:NL:CRVB:2018:1920

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
16/1239 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overtolligheidsontslag van een burgerambtenaar bij het Ministerie van Defensie en de toekenning van wachtgeld

In deze zaak gaat het om een burgerambtenaar die werkzaam was bij het Ministerie van Defensie en met ingang van 1 december 2014 overtolligheidsontslag heeft gekregen. De appellant, de Minister van Defensie, heeft aan de betrokkene wachtgeld toegekend op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad) tot de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij 65 jaar wordt. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak het besluit van 22 mei 2015 herroepen, wat leidde tot hoger beroep van de Minister van Defensie. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien, omdat de appellant de vrijheid heeft om nieuwe besluitvorming tot stand te brengen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en de appellant opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens is bepaald dat een eventueel beroep tegen deze nieuwe beslissing slechts bij de Raad kan worden ingesteld. De uitspraak is gedaan op 28 juni 2018.

Uitspraak

16.1239 AW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 januari 2016, 15/2073 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 28 juni 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Arkel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A. de Lange een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Hierop heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was als burgerambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Aan hem is met ingang van 1 december 2014 overtolligheidsontslag verleend met toepassing van artikel 116, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie en het Sociaal Beleidskader Defensie 2004. Bij besluit van 5 december 2014 heeft appellant aan betrokkene aansluitend aan zijn ontslag wachtgeld op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad) toegekend tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Bij besluit van 1 april 2014 (lees: 2015) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 5 december 2014 ongegrond verklaard.
1.2.
Bij besluit van 13 april 2015 heeft appellant het besluit van 5 december 2014 ingetrokken.
1.3.
Hangende het beroep bij de rechtbank heeft appellant aan betrokkene bij besluit van
22 mei 2015 aansluitend aan zijn ontslag wachtgeld op grond van het Wbad toegekend tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat het besluit van 5 december 2014 is ingetrokken met het besluit van 13 april 2015 en het besluit van 5 december 2014 in feite is vervangen door het besluit van 22 mei 2015. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) daarom mede gericht geacht tegen het besluit van 22 mei 2015. De rechtbank heeft, voor zover thans nog van belang, het besluit van 22 mei 2015 herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en bepaald dat het wachtgeld van betrokkene wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet (AOW) bereikt.
3. Appellant heeft zich, voor zover thans nog van belang, op de hierna te bespreken grond tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond van appellant, dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien door het besluit van 22 mei 2015 te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkene wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt, slaagt. Appellant heeft vanwege de aard van de materie een zekere mate van vrijheid in de totstandbrenging van nieuwe besluitvorming. Het was dan ook aan appellant om het geconstateerde gebrek - het verboden onderscheid naar leeftijd - op een rechtens houdbare wijze te herstellen (vergelijk ook de uitspraken van de Raad van 18 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2617, en 22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:528).
4.2.
Uit 4.1 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien door het besluit van 22 mei 2015 te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkene wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt. Appellant dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De Raad zal verder met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb bepalen dat een - onverhoopt - beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij hem kan worden ingesteld.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien
door het besluit van 22 mei 2015 te herroepen voor zover het de einddatum van de
wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkene wordt beëindigd
met ingang van de datum waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in
artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt;
- draagt appellant op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en bepaalt dat beroep tegen
dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P.W.J. Hospel
ew