ECLI:NL:CRVB:2018:1915
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies in het kader van de EZWb
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich op 18 juli 2013 ziek meldde met lage rugklachten en psychische klachten, had een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 18 augustus 2014, omdat appellante in staat werd geacht om meer dan 65% van haar loon te verdienen in andere functies. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar beperkingen waren onderschat. Ze voerde aan dat ze door haar lichamelijke en psychische problemen niet in staat was om enige vorm van arbeid te verrichten.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de hersteldmelding voldoende was onderbouwd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In hoger beroep heeft appellante een rapport van een medisch adviseur ingediend, waarin werd gesteld dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat. Het Uwv heeft echter bevestigd dat appellante, ondanks haar beperkingen, nog steeds geschikt was voor de functie van productiemedewerker industrie.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad oordeelde dat de stelling van appellante dat zij niet in staat was om enige vorm van arbeid te verrichten, niet werd gevolgd, gezien de bevindingen van de medisch adviseur. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de hersteldverklaring werd gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.