ECLI:NL:CRVB:2018:1867
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag eenmalige uitkering op grond van de Regeling Backpay
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een eenmalige uitkering op basis van de Regeling Backpay. Appellante, als erfgename van haar echtgenoot, had op 26 oktober 2016 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De reden voor de afwijzing was dat de echtgenoot van appellante, [naam echtgenoot], op de peildatum van 15 augustus 2015 niet meer in leven was. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de minister de aanvraag in overeenstemming met het beleid van de Regeling Backpay had afgewezen. De Raad stelde vast dat de regeling geen wettelijke grondslag heeft en dat de toetsing van het beleid beperkt is. De gekozen peildatum van 15 augustus 2015 werd niet als onredelijk beschouwd, en het onderscheid tussen de eerste generatie ambtenaren en hun erfgenamen werd niet in strijd geacht met het gelijkheidsbeginsel. Het beroep op de hardheidsclausule werd eveneens afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die afwijking van de regeling rechtvaardigden.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan op 14 juni 2018, waarbij de Raad benadrukte dat de Regeling Backpay een buitenwettelijke regeling betreft, bedoeld voor morele genoegdoening aan een beperkte groep belanghebbenden.