In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellanten tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant. De appellanten ontvingen sinds 14 juni 2010 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op basis van de Participatiewet. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft de uitbetaling van de AIO-aanvulling geblokkeerd op basis van vermoedens dat appellanten geen recht meer hadden op deze voorziening, omdat zij onroerend goed in het buitenland bezaten. De Svb heeft vervolgens de AIO-aanvulling ingetrokken en kosten van bijstand teruggevorderd, omdat het vermogen van appellanten boven de vrij te laten grens uitkwam.
De Raad heeft vastgesteld dat de Svb niet bevoegd was om te beslissen op het bezwaar tegen het besluit tot intrekking van de AIO-aanvulling, omdat er al beroep tegen de blokkering liep. De Raad heeft het besluit van de Svb vernietigd en geoordeeld dat de intrekking van de AIO-aanvulling over de beoordelingsperiode standhoudt. De Raad heeft ook geoordeeld dat appellanten geen procesbelang meer hadden bij de beoordeling van de blokkering, omdat de intrekking al was bevestigd. De Svb is veroordeeld in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 2.004,-.
De uitspraak bevestigt dat de blokkering van de AIO-aanvulling niet meer ter discussie staat, omdat de intrekking over de gehele periode in stand blijft. De Raad heeft de verzoeken om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen grond voor vergoeding was. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 12 juni 2018.