ECLI:NL:CRVB:2018:1848
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de Regeling Backpay en de status van belanghebbenden tijdens de Japanse bezetting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de aanvraag van appellante, als erfgenaam van haar overleden echtgenoot, voor een eenmalige uitkering op grond van de Regeling Backpay. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport had deze aanvraag afgewezen, omdat de echtgenoot van appellante ten tijde van de Japanse bezetting niet in dienst was van het Nederlands-Indisch Gouvernement. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Regeling Backpay geen wettelijke grondslag kent, maar een buitenwettelijk, begunstigend beleid is. Dit betekent dat de minister een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij het bepalen van de voorwaarden voor de regeling. De Raad oordeelde dat de beperkte doelgroep van de regeling niet onredelijk is en dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er onvoldoende reden was om de hardheidsclausule toe te passen. De Raad benadrukte dat de rechterlijke toetsing in dit geval terughoudend is, gezien de beleidsvrijheid van de minister.
De Raad concludeerde dat appellante niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Regeling Backpay, omdat haar echtgenoot niet in de relevante periode in dienst was van het Nederlands-Indisch Gouvernement. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept de beperkingen van de rechterlijke toetsing in gevallen van buitenwettelijk beleid.