In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van een werknemer. De werknemer was volledig arbeidsongeschikt, maar het Uwv had vastgesteld dat deze arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was. De Raad oordeelde dat de wijze van beoordeling door het Uwv niet voldeed aan de gestelde maatstaven. De Raad concludeerde dat het hoger beroep slaagde, en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv vernietigd moesten worden. De Raad herstelde het besluit van 10 maart 2015 en bepaalde dat de werknemer met ingang van 9 maart 2015 recht heeft op een IVA-uitkering. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot betaling van wettelijke rente en proceskosten aan de appellante. De zaak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak van een deugdelijke onderbouwing door het Uwv.