Uitspraak
16 juni 2016, 16/430 en 16/977 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, zonder vaste woon- of verblijfplaats, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de doorbetaling van huur tijdens zijn detentie. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht had deze aanvraag afgewezen, met als argument dat appellant als gedetineerde geen recht heeft op bijstand volgens de Participatiewet (PW) en dat hij niet voldeed aan het buitenwettelijk begunstigend beleid dat het college hanteert voor gedetineerden. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij behoort tot een specifieke doelgroep en dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn bijzondere positie in de geestelijke gezondheidszorg. De Raad heeft echter vastgesteld dat volgens artikel 13 van de PW gedetineerden geen recht hebben op bijstand. Daarnaast kan het college onder bepaalde omstandigheden bijstand verlenen, maar appellant voldeed niet aan de voorwaarden omdat hij in een voorgaand jaar al bijzondere bijstand voor dezelfde kosten had ontvangen.
De Raad concludeert dat het college het beleid consistent heeft toegepast en dat er geen zeer dringende redenen waren om af te wijken van de regels. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het verzoek van appellant om schadevergoeding is afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen.