ECLI:NL:CRVB:2018:180
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van militair invaliditeitspensioen en vergoeding van kosten in bezwaar
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig militair, had verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen naar aanleiding van een geconstateerde posttraumatische stressstoornis (PTSS) die hij had opgelopen tijdens uitzendingen naar Libanon in de jaren '79 en '83. De staatssecretaris van Defensie had eerder het verzoek afgewezen, maar na bezwaar werd het verzoek gegrond verklaard en werd een invaliditeitspensioen toegekend van 20,42%. De appellant was echter niet tevreden met de beslissing en ging in hoger beroep.
De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, waaronder de vraag of er sprake was van een oorzakelijk of verergerend dienstverband. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris op goede gronden een verergerend dienstverband had aangenomen, gebaseerd op het PTSS Protocol. Ook de beroepsgrond van de appellant over de toekenning van een klasse 0 voor zijn beperkingen in de subrubriek seksuele functie werd verworpen, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden voor een hogere klasse. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris niet gehouden was om de kosten van het deskundigenrapport te vergoeden, aangezien de wetgever een exclusieve regeling voor de vergoeding van kosten had vastgesteld.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de ondertekening van de voorzitter en de griffier.