ECLI:NL:CRVB:2018:180

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
22 januari 2018
Zaaknummer
16/6559 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van militair invaliditeitspensioen en vergoeding van kosten in bezwaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig militair, had verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen naar aanleiding van een geconstateerde posttraumatische stressstoornis (PTSS) die hij had opgelopen tijdens uitzendingen naar Libanon in de jaren '79 en '83. De staatssecretaris van Defensie had eerder het verzoek afgewezen, maar na bezwaar werd het verzoek gegrond verklaard en werd een invaliditeitspensioen toegekend van 20,42%. De appellant was echter niet tevreden met de beslissing en ging in hoger beroep.

De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, waaronder de vraag of er sprake was van een oorzakelijk of verergerend dienstverband. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris op goede gronden een verergerend dienstverband had aangenomen, gebaseerd op het PTSS Protocol. Ook de beroepsgrond van de appellant over de toekenning van een klasse 0 voor zijn beperkingen in de subrubriek seksuele functie werd verworpen, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden voor een hogere klasse. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris niet gehouden was om de kosten van het deskundigenrapport te vergoeden, aangezien de wetgever een exclusieve regeling voor de vergoeding van kosten had vastgesteld.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de ondertekening van de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

16/6559 MPW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
1 september 2016, 16/2066 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
Datum uitspraak: 18 januari 2018
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de Staatssecretaris van Defensie. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.
Namens appellant heeft J.A. Kropf hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.M. Groenhart. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.R.C. Adang.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is in 1979-1980 en 1983 als militair uitgezonden geweest naar Libanon. Bij brief van 6 mei 2013 heeft appellant verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen. Naar aanleiding van dit verzoek heeft hij een verzekeringsgeneeskundig onderzoek ondergaan, waarvan op 6 januari 2014 rapport is uitgebracht. Bij besluit van
7 januari 2014 heeft de staatssecretaris het verzoek van appellant afgewezen, op de grond dat geen dienstverband kan worden aanvaard voor de bij appellant geconstateerde angststoornis.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 januari 2014 en een rapport van psychiater J.M.J.F. Offermans van 12 juni 2015 ingediend. Offermans concludeert daarin dat appellant lijdt aan een posstraumatische stressstoornis (PTSS), chronisch met verlaat begin, en dat er sprake is van een relatieve eindtoestand. Offermans heeft de mate van invaliditeit vastgesteld op 30%.
1.3.
Bij besluit van 4 februari 2016 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris, in navolging van een advies van verzekeringsarts A.M. Koop van 9 juli 2015, het bezwaar gegrond verklaard, een verergerend dienstverband aangenomen voor de PTSS en aan appellant met ingang van 8 mei 2012 een militair invaliditeitspensioen toegekend, berekend naar een mate van invaliditeit van 20,42%. Verder heeft de staatssecretaris besloten tot vergoeding van de kosten die appellant in bezwaar heeft gemaakt ad € 490,- voor het indienen van een bezwaarschrift.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft betoogd dat aan de inhoud en/of wijze van totstandkoming van het PTSS Protocol zodanige gebreken kleven dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor het bestreden besluit, omdat het niet waar is dat de Gezondheidsraad het PTSS Protocol heeft getoetst. Appellant heeft de staatssecretaris verzocht documenten over te leggen waaruit blijkt dat het PTSS Protocol door de Gezondheidsraad is getoetst en positief is beoordeeld. Deze beroepsgrond slaagt niet. Nog daargelaten dat deze beroepsgrond pas ter zitting is aangevoerd, is in de uitspraken van de Raad van 11 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1788) en 1 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1961) voorbijgegaan aan de niet onderbouwde betwisting van de toetsing door de Gezondheidsraad. De Raad ziet thans geen aanleiding voor een ander oordeel, nu appellant evenmin een inhoudelijke onderbouwing van zijn stelling heeft gegeven.
4.2.
De Raad volgt appellant niet in zijn betoog dat een oorzakelijk in plaats van een verergerend dienstverband moet worden aangenomen. Gelet op de omschrijvingen in het PTSS Protocol van trauma’s van het type T1 en van het type T2 is er geen grond om aan te nemen dat de gebeurtenissen die appellant tijdens zijn uitzending heeft meegemaakt van het type T2 zijn. Uit het PTSS Protocol volgt dat bij een trauma van het type T1 moet worden uitgegaan van een verergerend dienstverband. Niet is gebleken van omstandigheden die maken dat hiervan moet worden afgeweken. De staatssecretaris heeft daarom op goede gronden een verergerend dienstverband aangenomen.
4.3.
De beroepsgrond van appellant dat ten onrechte een klasse 0 is toegekend voor zijn beperkingen in de subrubriek seksuele functie, slaagt niet. Aan de voorwaarde voor een hogere klasse in deze subrubriek dan klasse 0 dat daadwerkelijk behandeling plaatsvindt voor seksuele problematiek, wordt niet voldaan. Verder heeft appellant niet onderbouwd dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het stellen van deze voorwaarde in dit geval onredelijk moet worden geacht.
4.4.
Ten aanzien van de vraag of een eindtoestand moet worden aangenomen heeft verzekeringsarts Koop in een commentaar van 7 december 2015 vermeld dat de traumagerichte behandeling van appellant nog niet is afgerond en dat er op empirische gronden nog (enige) verbetering van het toestandsbeeld is te verwachten. Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding dit uitgangspunt in twijfel te trekken. Zijn beroepsgrond dat de staatssecretaris een eindtoestand had moeten aannemen, slaagt daarom niet.
4.5.
De beroepsgrond van appellant dat de staatssecretaris de kosten van het door hem in bezwaar ingebrachte deskundigenrapport op grond van artikel 12bis van de Militaire Ambtenarenwet had moeten vergoeden, slaagt niet. De wetgever heeft immers uitdrukkelijk beoogd in de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht een exclusieve en uitputtende regeling te treffen voor de vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris op grond van deze regeling niet gehouden was om deze kosten te vergoeden, nu appellant in de bezwaarfase heeft nagelaten om een opgave van deze kosten met een verzoek om vergoeding daarvan in te dienen.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en M. Kraefft en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) F. Dinleyici

HD