Uitspraak
22 juni 2017, 17/194 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, die sinds 1 september 1979 in dienst was van het Erasmus MC, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante was wegens volledige arbeidsongeschiktheid per 1 juni 2012 eervol ontslagen. In 2014 verzocht zij de Raad van bestuur om een besluit te nemen over de uitbetaling van jaar-/overuren en uren van het extra persoonlijk budget. De Raad van bestuur weigerde dit, met de stelling dat er al eerder op deze aanvraag was beslist. Appellante's bezwaar tegen deze weigering werd niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het bezwaarschrift van appellante buiten de termijn van zes weken was ingediend. Appellante had geen steekhoudende redenen aangevoerd voor de termijnoverschrijding. De Raad oordeelde dat het besluit van 21 juli 2014 op de juiste wijze was bekendgemaakt aan de gemachtigde van appellante, waardoor de bezwaartermijn was aangevangen. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de uitspraak, waarbij werd vastgesteld dat het hoger beroep niet slaagde.