1.3.Appellante heeft bij brief van 30 juli 2013 de raad van bestuur verzocht om op haar bezwaarschrift van 5 juni 2012 te beslissen. De raad van bestuur heeft daarop bij brief van
1 augustus 2013 gereageerd dat, onder verwijzing naar artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), er geen reden is om de brief van 5 juni 2012 als een bezwaarschrift te behandelen. Appellante heeft bij brief van 7 augustus 2013 de raad van bestuur in gebreke gesteld vanwege overschrijding van de beslistermijn. Bij e-mailbericht van 14 augustus 2013 heeft de senior adviseur daarop geantwoord dat er geen reden is om de brief van 5 juni 2012 op te vatten als een bezwaarschrift. Appellante heeft bij brief van 25 oktober 2013 beroep ingesteld tegen de weigering van de raad van bestuur om te beslissen op het bezwaarschrift van 5 juni 2012.
2. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van 25 oktober 2013 opgevat als gericht tegen het door de raad van bestuur niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van appellante en dat beroep niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij is door de rechtbank, samengevat, geoordeeld dat de brief van 5 juni 2012 van appellante niet voldoet aan de minimumeisen waaraan een bezwaarschrift dient te voldoen. Daarmee is volgens de rechtbank niet voldaan aan de in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb genoemde voorwaarde voor het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
3. Appellante heeft bij brief van 20 juni 2014 de raad van bestuur verzocht om alsnog een besluit te nemen over onder meer de jaar-/overuren en epb-uren en zich daarbij op het standpunt gesteld dat de procedure die heeft geleid tot de aangevallen uitspraak 1 slechts betrekking had op het tegoed aan verlofuren. Bij brief van 21 juli 2014 heeft de raad van bestuur daarop geantwoord dat er reeds op deze aanvraag is beslist door middel van de salarisstrook/eindspecificatie die appellante na haar ontslag heeft ontvangen. De raad van bestuur verwijst met een beroep op artikel 4:6, tweede lid, van de Awb naar deze eerdere besluitvorming nu niet is gebleken dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Appellante heeft bij brief van 4 november 2014 beroep ingesteld tegen de schriftelijke weigering van de raad van bestuur om te beslissen op de aanvraag, danwel op het bezwaarschrift.
4. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van 4 november 2014
niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, overwogen dat met de aangevallen uitspraak 1 vaststaat dat de brief van 5 juni 2012 van appellante naar vorm en inhoud geen bezwaarschrift is en dit tot gevolg heeft dat de raad van bestuur niet gehouden was een inhoudelijk besluit te nemen over de brief van 5 juni 2012. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante in haar brief van 20 juni 2014 hetzelfde aanvoert als in haar brief van 15 oktober 2012. De brief van 15 oktober 2012 is reeds bij de aangevallen uitspraak 1 betrokken en van nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Voor zover appellante heeft verzocht om terug te komen van het besluit van 7 mei 2012, heeft zij geen gewijzigde omstandigheden aannemelijk gemaakt.
5. Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.