ECLI:NL:CRVB:2018:1759

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
16/8059 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor kosten van verzekering gehoorapparaat en orthopedische schoenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissingen van de rechtbank Rotterdam. Appellante had aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van geneesmiddelen en de verzekering van een gehoorapparaat voor haar minderjarige zoon. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had deze aanvragen afgewezen, met als argument dat de kosten onder de dekking van de collectieve zorgverzekering vallen en dat er geen acute noodsituatie was die bijzondere bijstand rechtvaardigde.

De Raad heeft vastgesteld dat de Zvw en de daarop gebaseerde regelgeving in principe als een voorliggende, toereikende en passende voorziening worden beschouwd. Dit betekent dat als er een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van kosten binnen de voorliggende voorziening, er geen recht op bijzondere bijstand bestaat. De Raad oordeelde dat de kosten voor de verzekering van het gehoorapparaat en de eigen bijdrage voor orthopedische schoenen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen, omdat deze kosten als niet noodzakelijk worden aangemerkt binnen de Zvw.

De Raad heeft ook het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat eerdere toekenningen van bijzondere bijstand geen garantie bieden voor toekomstige aanvragen. De uitspraak bevestigt dat de hoger beroepen van appellante niet slagen en dat de eerdere uitspraken van de rechtbank in stand blijven.

Uitspraak

16.8059 PW, 17/490 PW

Datum uitspraak: 12 juni 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van
18 november 2016, 16/3884 (aangevallen uitspraak 1) en 10 januari 2017, 16/3883 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. El Idrissi, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2018. Appellante is verschenen, vergezeld door haar zoon [naam zoon] ( [X] ) en bijgestaan door mr. El Idrissi. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Wintjes.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 25 januari 2016 aanvragen ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van onder meer geneesmiddelen en de verzekering van een gehoorapparaat voor haar minderjarige zoon.
1.2.
Bij afzonderlijke besluiten van 1 maart 2016 heeft het college de aanvragen afgewezen op de grond dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten die behoren tot het pakket van de collectieve zorgverzekering. Appellante heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Zij heeft daarbij tevens gevraagd om bijzondere bijstand voor de kosten van orthopedische schoenen.
1.3.
Bij besluit van 2 mei 2016 (bestreden besluit 1) heeft het college de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een verzekering voor een gehoorapparaat gehandhaafd. Voor zover van belang heeft het college hieraan ten grondslag gelegd dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de gevraagde kosten een voorliggende voorziening is en dat dit ook geldt voor kosten die daarbij als niet noodzakelijk worden beschouwd. Het college is niet gebleken van een acute noodsituatie.
1.4.
Bij besluit van 2 mei 2016 (bestreden besluit 2) heeft het college de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van geneesmiddelen gehandhaafd en de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van orthopedische schoenen afgewezen. Voor zover van belang heeft het college hieraan ten grondslag gelegd dat appellante voor de gevraagde kosten een vergoeding kan krijgen van haar zorgverzekeraar, dat de Zvw voor de gevraagde kosten een voorliggende voorziening is en dat dit ook geldt voor kosten die daarbij als niet noodzakelijk worden beschouwd. Het college is niet gebleken van bijzondere omstandigheden of van een acute noodsituatie.
1.5.
Bij brief van 13 december 2016 heeft het college laten weten dat voor de gevraagde kosten van geneesmiddelen alsnog bijzondere bijstand zal worden verstrekt.
2. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2, voor zover het betreft de afwijzing van de vergoeding van kosten voor orthopedische schoenen, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij in het alsnog verstrekken van bijzondere bijstand voor geneesmiddelen aanleiding gezien het college te veroordelen in de proceskosten van appellante alsook te bepalen dat het college het door appellante betaalde griffierecht vergoedt.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de PW bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. In de tweede volzin van dit artikellid is bepaald dat het recht op bijstand zich evenmin uitstrekt tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Indien binnen de voorliggende voorziening een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van deze kosten, kan het bijstandverlenend orgaan daarvoor in beginsel geen bijzondere bijstand toekennen.
4.2.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW kan toch bijstand worden verleend indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
4.3.
Niet in geschil is dat [X] lichamelijke beperkingen heeft en dat orthopedische schoenen, alsook een gehoorapparaat, voor hem noodzakelijk zijn. Evenmin is in geschil dat de zorgverzekering van appellante de kosten daarvan heeft vergoed. In geschil is de weigering van bijzondere bijstand voor de kosten van de verzekering van het gehoorapparaat en de door de zorgverzekering in rekening gebrachte eigen bijdrage voor de aanschaf van de orthopedische schoenen.
Kosten verzekering gehoorapparaat
4.4.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 19 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3009) worden de Zvw en daarop gebaseerde regelgeving voor de kosten van medische zorg in beginsel als een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de PW beschouwd. Hulpmiddelen in verband met medische klachten behoren tot het zorgpakket van de Zvw. In gevallen waarin deze zorg, als zijnde niet noodzakelijk,
niet behoort tot de prestaties die op grond van het bij of krachtens de Zvw bepaalde voor vergoeding in aanmerking komen, staat artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de PW aan bijstandverlening in de weg. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat die situatie zich hier voordoet. Daarbij is van betekenis dat het hier gaat om uitputtende wet- en regelgeving en dat de verzekering van een gehoorapparaat niet behoort tot de prestaties die voor vergoeding in aanmerking komt. Het buiten de voorziening laten van de kosten van verzekering van een gehoorapparaat, moet dan ook worden beschouwd als een bewuste keuze over de noodzakelijkheid van de hier aan de orde zijnde voorziening, zodat (aanvullende) bijzondere bijstandsverlening niet aan de orde is. Vergelijk de uitspraak van 31 augustus 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN7953).
4.5.
Van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de PW is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 2 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1751) slechts sprake ingeval van een acute noodsituatie, dat wil zeggen een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig lichamelijk of psychisch letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben, die alleen door verlening van bijstand te verhelpen is. De stelling van appellante dat een reëel risico bestaat dat het gehoorapparaat kapot gaat en dat zij niet beschikt over draagkracht om dat apparaat te kunnen verzekeren, levert een dergelijke acute noodsituatie niet op.
4.6.
Het beroep van appellante op artikel 27 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en het in dat artikel opgenomen recht van een kind op een adequate levensstandaard noopt niet tot een ander oordeel. Zoals eerder overwogen (uitspraak van 7 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4021) bevat artikel 27 van het IVRK geen normen die vatbaar zijn voor rechtstreekse toepassing door de rechter.
Kosten eigen bijdrage voor aanschaf orthopedische schoenen
4.7.
Uit 4.4 volgt dat de Zvw en daarop gebaseerde regelgeving voor de kosten van medische zorg in beginsel als een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening worden beschouwd. Dat de zorgverzekeraar een eigen bijdrage in rekening heeft gebracht en dat appellante naar eigen zeggen ook kosten maakt voor gewone schoenen van haar zoon, maakt, anders dan appellante heeft betoogd, niet dat de aangeboden voorziening niet toereikend en passend is in de zin van de PW. De eigen bijdrage in de kosten van de aanschaf van orthopedische schoenen is vastgesteld op basis van de op de Zvw gebaseerde regelgeving. Nu met deze eigen bijdrage een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten, staat artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de PW - ongeacht de noodzaak van orthopedisch schoeisel - aan toekenning van bijzondere bijstand voor deze eigen bijdrage in de weg. Vergelijk de uitspraak van 19 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:198.
4.8.
Nog daargelaten dat [X] beschikt over orthopedisch schoeisel, kunnen de door appellante genoemde medische omstandigheden van [X] voorts niet als zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de PW worden aangemerkt.
4.9.
Appellante heeft, evenals in beroep, met verwijzing naar de eerder in 2015 toegekende bijzondere bijstand voor dezelfde kosten aangevoerd dat zij erop mocht vertrouwen dat het college ook deze aanvraag zou honoreren. Ter zitting heeft appellante te kennen gegeven dat haar veel vaker dan alleen in 2015 bijzondere bijstand is verleend voor deze kosten. Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Zoals vaker overwogen (uitspraak van 3 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3379) houdt een eerdere toekenning over een afgesloten periode in het verleden geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging in dat in de toekomst opnieuw bijstand wordt toegekend. Iedere aanvraag wordt immers opnieuw beoordeeld.
4.10.
Uit 4.1 tot en met 4.9 volgt dat de hoger beroepen niet slagen, zodat aangevallen uitspraak 1 en aangevallen uitspraak 2, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt aangevallen uitspraak 1 en aangevallen uitspraak 2 voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van F. Demiroğlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2018.
(getekend) M. Hillen
(getekend) F. Demiroğlu

LO