Op 7 juni 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de hoger beroepen van de Minister van Defensie tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had in eerdere uitspraken, gedateerd 29 januari 2016, de beroepen van betrokkenen gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd wegens verboden onderscheid op grond van leeftijd. De rechtbank had zelf in de zaken voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen en de einddatum van de wachtgelduitkering te bepalen op het moment dat betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd bereiken.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beroepsgrond van appellant, dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaken heeft voorzien, slaagde. Het was aan appellant om het geconstateerde gebrek, het verboden onderscheid naar leeftijd, op een rechtens houdbare wijze te herstellen. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraken voor zover de rechtbank zelf in de zaken heeft voorzien en oordeelde dat appellant nieuwe beslissingen moest nemen. Tevens werd appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkenen in beroep tot een bedrag van € 330,66 per betrokkene.
De Raad benadrukte dat beroepen tegen de nieuwe beslissingen slechts bij de Raad kunnen worden ingesteld. Dit besluit volgt op een procesverloop waarin betrokkenen, werkzaam bij het Ministerie van Defensie, met verschillende data overtolligheidsontslag is verleend. De Raad concludeerde dat de rechtbank niet had onderkend dat er sprake was van drie samenhangende zaken, wat invloed had op de proceskostenvergoeding.