ECLI:NL:CRVB:2018:1666

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
16/1548 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van uitspraken inzake overtolligheidsontslag en verboden onderscheid naar leeftijd bij het Ministerie van Defensie

Op 7 juni 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de hoger beroepen van de Minister van Defensie tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had in eerdere uitspraken, gedateerd 29 januari 2016, de beroepen van betrokkenen gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd wegens verboden onderscheid op grond van leeftijd. De rechtbank had zelf in de zaken voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen en de einddatum van de wachtgelduitkering te bepalen op het moment dat betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd bereiken.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beroepsgrond van appellant, dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaken heeft voorzien, slaagde. Het was aan appellant om het geconstateerde gebrek, het verboden onderscheid naar leeftijd, op een rechtens houdbare wijze te herstellen. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraken voor zover de rechtbank zelf in de zaken heeft voorzien en oordeelde dat appellant nieuwe beslissingen moest nemen. Tevens werd appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkenen in beroep tot een bedrag van € 330,66 per betrokkene.

De Raad benadrukte dat beroepen tegen de nieuwe beslissingen slechts bij de Raad kunnen worden ingesteld. Dit besluit volgt op een procesverloop waarin betrokkenen, werkzaam bij het Ministerie van Defensie, met verschillende data overtolligheidsontslag is verleend. De Raad concludeerde dat de rechtbank niet had onderkend dat er sprake was van drie samenhangende zaken, wat invloed had op de proceskostenvergoeding.

Uitspraak

16/1548 AW e.v. (zie bijlage)
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant van 29 januari 2016, 15/5342, 15/6055 en 15/6725 AW
(aangevallen uitspraken)
Partijen:
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (appellant)
[Betrokkene 1] te [woonplaats 1] en twee anderen, zoals vermeld op de bij deze uitspraak behorende lijst (betrokkenen)
Datum uitspraak: 7 juni 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroepen ingesteld.
Namens betrokkenen heeft mr. W.E. Louwerse verweerschriften ingediend.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht
om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkenen waren als [naam functie] werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Aan hen is met ingang van verschillende data overtolligheidsontslag verleend met toepassing
van artikel 116, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie en het Sociaal Beleidskader Defensie 2004. Bij besluiten van verschillende data (toekenningsbesluiten)
heeft appellant aan betrokkenen aansluitend aan hun ontslag wachtgeld op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie toegekend tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt. Bij besluiten van verschillende data (bestreden besluiten) heeft appellant de toekenningsbesluiten gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraken hebben de rechtbanken - met bepalingen over proceskosten en griffierecht - de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd wegens verboden onderscheid op grond van leeftijd en zelf in de zaken voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkenen wordt beëindigd met ingang van
de datum waarop betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a,
eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet (AOW) bereiken.
3. Appellant heeft zich, voor zover thans nog van belang, op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant betwist niet langer dat beëindiging van het wachtgeld bij het bereiken van
de 65-jarige leeftijd zonder enige vervangende voorziening voor betrokkenen een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert als bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. Volgens appellant heeft de rechtbank echter ten onrechte zelf in de zaken voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen voor zover het de einddatum
van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkenen wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereiken.
4.2.
De beroepsgrond van appellant dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaken heeft voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkeringen betreft en te bepalen dat het wachtgeld van betrokkenen wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereiken, slaagt. Appellant heeft vanwege de aard van de materie een zekere mate van vrijheid in de totstandbrenging van nieuwe besluitvorming. Het was dan ook aan appellant om het geconstateerde gebrek - het verboden onderscheid naar leeftijd - op een rechtens houdbare wijze te herstellen (vergelijk ook de uitspraken van de Raad van 18 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2617, en 22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:528).
4.3.
De beroepsgrond van appellant dat de rechtbank bij het vaststellen van de vergoeding van de proceskosten niet heeft onderkend dat in beroep sprake was van drie samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) slaagt eveneens. De rechtbank heeft de zaken van betrokkenen gelijktijdig ter zitting behandeld. Niet in geschil is dat de gemachtigde van betrokkenen in deze drie zaken een identiek beroepschrift heeft ingediend. De kosten voor rechtsbijstand in beroep bedragen 1/3 van
€ 992,-, derhalve € 330,66 per betrokkene.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraken moeten worden vernietigd
voor zover de rechtbank zelf in de zaken heeft voorzien door de toekenningsbesluiten
te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en te bepalen
dat het wachtgeld van betrokkenen wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereiken en voor zover de rechtbank de proceskosten in beroep heeft vastgesteld op € 992,- per betrokkene.
4.5.
Appellant dient nieuwe beslissingen te nemen. De Raad zal met toepassing van
artikel 8:113, tweede lid, van de Awb bepalen dat - onverhoopte - beroepen tegen de
nieuwe beslissingen slechts bij hem kunnen worden ingesteld. Verder zal de Raad appellant veroordelen in de proceskosten van betrokkenen in beroep tot een bedrag van € 330,66 voor elk van de betrokkenen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraken voor zover de rechtbank zelf in de zaken heeft
voorzien door de toekenningsbesluiten te herroepen voor zover het de einddatum van de wachtgelduitkering betreft en heeft bepaald dat het wachtgeld van betrokkenen wordt beëindigd met ingang van de datum waarop betrokkenen de pensioengerechtigde leeftijd
als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereiken en voor zover de rechtbank
de proceskosten in beroep heeft vastgesteld op € 992,- per betrokkene;
  • draagt appellant op nieuwe beslissingen te nemen en bepaalt dat beroepen tegen deze besluiten slechts bij de Raad kunnen worden ingesteld;
  • veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkenen in beroep tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P.W.J. Hospel

LO

Lijst van betrokkenen:
Betrokkenen, woonplaats procedurenummers
[Betrokkene 1] te [woonplaats 1] 16/1548 AW
[Betrokkene 2] te [woonplaats 2] 16/1549 AW
[Betrokkene 3] te [woonplaats 3] 16/1550 AW