ECLI:NL:CRVB:2018:1566
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking bijstandsverlening en boete wegens schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die zijn beroep tegen de intrekking van bijstand en de opgelegde boete ongegrond verklaarde. Appellant ontving van 10 februari 2014 tot en met 26 oktober 2014 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Bij de aanvraag om bijstand gaf hij aan dat zijn vermogen € 1.700,- bedroeg. Echter, uit signalen van het inlichtingenbureau bleek dat appellant op 31 december 2014 over vijf bankrekeningen beschikte met een totaal vermogen van € 19.920,-, wat hij niet had gemeld. Het college van burgemeester en wethouders van Oss heeft daarop besloten de bijstand van appellant in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen, alsook een boete op te leggen van 50% van het benadelingsbedrag.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de bankrekeningen. De Raad oordeelt dat het college terecht heeft gehandeld door de bijstand in te trekken, aangezien het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door het ontbreken van informatie over de bankrekeningen. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat hij recht had op bijstand gedurende de periode in geding. De opgelegde boete van € 3.466,80 is evenredig aan de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.