ECLI:NL:CRVB:2018:1560
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op loongerelateerde WGA-uitkering en de medische geschiktheid van appellante
In deze zaak gaat het om het recht op een loongerelateerde WGA-uitkering voor appellante, die sinds 26 maart 2013 wegens langdurige hoofdpijnklachten, vermoeidheid en ernstige visuele problemen niet meer kan werken als quality manager. Appellante heeft in 2014 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft na onderzoek vastgesteld dat appellante recht heeft op een WGA-uitkering, maar dat haar arbeidsongeschiktheid op 44,80% is vastgesteld. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.
De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat er een discrepantie is tussen het standpunt van de artsen van het Uwv en de visie van haar behandelaars. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en komt tot de conclusie dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de beperkingen van appellante. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de medische geschiktheid van appellante voor de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.